Het dochtertje van Jaïrus.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 112 / 242 »»
[1] Terwijl Ik met de leerlingen nog over deze vrouw sprak, kwamen enige leden van het personeel van de overste bijna buiten adem op ons toegelopen en brachten de overste het treurige bericht, dat zijn dochter inmiddels was gestorven!
[2] De overste werd zeer bedroefd en zei tegen Mij: 'Beste Meester, doet U verder maar geen moeite meer, want het is nu toch jammerlijk genoeg te laat om mijn liefste dochter, die alles voor mij betekende, te helpen!'
[3] Bij deze woorden begon hij luid te huilen; want hij hield erg veel van zijn twaalfjarige dochter, een welgebouwd en welgevormd meisje met de gestalte van een twintigjarige en het enige kind van de overste.
[4] Omdat Ik dat eerst van zijn personeel en daarna van hemzelf hoorde en Ik van ganser harte medelijden met de diep bedroefde overste had, zei Ik tegen hem: 'Vriend, wees niet bang, maar geloof! Je dochter is niet gestorven, maar slechts ingeslapen - en Ik zal haar wekken!'
[5] Na deze geruststelling van Mij haalde de overste verlicht adem.
[6] Ongeveer duizend passen van het huis van de overste zei Ik zowel tegen het volk als tegen de leerlingen die nog een minder sterk geloof hadden, dat ze hier moesten wachten, en dat alleen Petrus, Jacobus en zijn broer en Johannes mee mochten gaan; want op hun geloof kon je al huizen bouwen.
[7] Vervolgens ging Ik met het hoofd van de school het huis binnen, waar een groot tumult heerste en naar Joods gebruik gehuild en geweend werd en klaagliederen werden gezongen.
[8] Toen Ik de kamer binnenkwam waar de gestorvene op een versierd bed lag, zei Ik tegen de vele herriemakers: 'Waarom maken jullie zoveel herrie en huil je zo ontzettend?! Het dochtertje is toch niet gestorven, het slaapt alleen maar!'
[9] Nu lachten ze Mij uit en zeiden: ' Ja, zo zien slapende mensen er uit! Denkt u soms dat het slapen is, als er al twee en een half uur geen adem en geen polsslag meer is en het hele lichaam koud en kleurloos is geworden en het oog is gebroken!? Ja,ja, dat is ook wel een slaap; maar uit die slaap ontwaakt geen mens meer, behalve op de jongste dag!'
[10] Ik zei tegen de overste: 'Breng ze allemaal naar buiten, want hun ongeloof kan Ik hier niet gebruiken!' De overste deed dat; maar de herrieschoppers gehoorzaamden hem niet, en hij vroeg Mij om hem te helpen. Toen dreef Ik hen allen met geweld naar buiten, en ze renden weg en liepen alle kanten uit.
[11] Ik ging daarna met de overste, de bedroefde moeder en de vier jongeren de kamer weer in waar het gestorven dochtertje lag, stapte meteen op het bed af, greep haar bij de linkerhand en zei tegen haar: 'Talitha kumi!' -hetgeen betekent: 'Meisje! Ik zeg je: Sta op!'
[12] En onmiddellijk stond het meisje op, sprong vrolijk en opgewekt van het versierde bed en liep op haar oude bezige manier door de kamer en streelde haar moegeschreide moeder en haar vader! Maar tevens merkte het opgewekte meisje dat haar maag zo leeg aanvoelde en dat zij dus honger had en wat wilde eten!
[13] De zeer blijde ouders richtten zich tot Mij en vroegen Mij onder tranen van vreugde en dankbaarheid, of en wat ze hun dochter nu te eten moesten geven. Ik zei: 'Geef haar Mijnentwege iets te eten wat ze lust en wat snel te krijgen is!'
[14] En op een schotel lagen vijgen en dadels en het dochtertje vroeg of ze die vruchten mocht eten. En Ik zei: 'Eet maar wat Je lekker vindt; want je bent nu helemaal gezond en je zult voortaan niet meer ziek worden!'
[15] Toen sprong het meisje vlug op de schotel af en maakte deze bijna geheel leeg. De ouders waren echter bezorgd, dat het haar kwaad zou doen.
[16] Ik stelde ze gerust en zei tegen hen: 'Maakt u geen zorgen; als Ik zeg, dat het haar niet meer kan schaden, dan zal het haar ook met meer schaden!' En de ouders waren toen overtuigd.
[17] Nadat het meisje genoeg gegeten had en haar lofzang had uitgesproken, ging ze naar haar ouders en vroeg hen zachtjes, wie Ik dan toch wel was. Want toen Ze op het bed sliep, zag ze de geopende hemelen en een groot aantal lichtende engelen. 'En midden tussen de engelen stond een heel vriendelijke man, die naar mij keek, toen op me toekwam, mij bij de hand greep en zei: 'Talitha kumi!' en ik was meteen wakker na zijn oproep! En kijk nu eens, die man daar ziet er net zo uit als degene, die ik eerder in de droom temidden van zo veel engelen gezien heb! Ach, dat moet een heel lieve man zijn!'
[18] De overste begreep de vraag van zijn dochter maar al te goed; maar omdat Ik hem een teken gaf, zei hij alleen maar tegen haar, dat ze een mooie en echte droom had gehad, die hij binnenkort helemaal zou uitleggen. En dit antwoord was voor het dochtertje voldoende.
[19] Ik zei toen tegen de overste, dat hij nu met dochter, moeder en met Mij naar buiten moest gaan, opdat de buiten wachtenden beschaamd zouden worden vanwege hun ongeloof! En we gingen naar buiten. En toen de ongelovigen de dochter zagen, die met een gezonde blos op haar wangen opgewekt naar hen toekwam, en hen vroeg waarom ze er zo verbijsterd en geschrokken bijstonden, raakten ze nog meer van hun stuk en zeiden: 'Dit wonder is nog groter dan alle andere wonderen! Want het meisje was echt dood en nu leeft het!' En ze wilden dat meteen in de hele omgeving bekend maken.
[20] Maar Ik waarschuwde hen allen dringend om dat niet te doen en gebood hen om deze zaak terwille van hun lichamelijk en geestelijk heil niet verder te vertellen! En ze zwegen en gingen weg.
«« 112 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.