Een les voor Judas. (18/ 20.11.1851)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 114 / 242 »»
[1] Na deze uitleg kwam Jaïrus nogmaals naar Mij toe en zei: 'Beste Meester! U heeft me nu door mij mijn dochter terug te geven, meer gegeven dan wanneer ikzelf van u een honderdvoudig leven gekregen zou hebben! Hoe kan ik u daarvoor danken, hoe kan ik u daarvoor belonen? Wat kan ik nu voor u doen?'
[2] Ik zeg: 'Erger je dan voortaan nooit aan Mij, als je het een of ander over Mij hoort! Tot nu toe was je tegen Mij; wees dan van nu af aan vóór Mij! Want de hele wereld kan je niet geven en voor je doen, wat Ik je gegeven en voor je gedaan heb! Eens zul je echter wel inzien, hoe en waarom Ik dat voor je heb kunnen doen. Denk aan Mij in je hart!'
[3] Jaïrus stonden de tranen van vreugde in de ogen, en zijn vrouwen dochter snikten toen Ik weer met Mijn leerlingen terug naar Nazareth ging. Ze begeleidden Mij tot aan de plaats waar de andere leerlingen en een grote mensenmassa op Mij wachtten.
[4] Toen we daar aankwamen waren er veel nieuwsgierige vragers, die zich erg druk maakten om te weten te komen hoe het met de gestorven dochter van de overste van de school afgelopen was.
[5] Maar Petrus nam het woord en zei: 'Jullie blinden! Kijk hier eens heen, dit meisje is het dat dood was en nu leeft! Is dat voor jullie nog niet voldoende?!' Toen richtten velen zich tot de overste en vroegen hem, of dat waar was.
[6] En de overste zei toen met een tamelijk luide stem: 'Ja, jullie blinde en ongelovige dwazen! Een uur geleden nog huilde ik om het verlies van mijn liefste, enige dochter en nu zien jullie me ongelofelijk blij, omdat ik mijn dochter terug heb! Is dit duidelijk zichtbare bewijs nog niet genoeg voor jullie?'
[7] Na deze woorden toonde iedereen zich uitermate verbaasd. En toen Ik weer verder ging met de leerlingen, kwam die hele massa volk, zo'n drieduizend mensen, Mij na en begeleidde Mij naar Nazareth.
[8] Hoewel het al tamelijk laat in de nacht was toen wij thuis kwamen, waren Maria en de broers en zusters nog op. Er wachtte ons een goed toebereid avondmaal, wat velen van ons goed van pas kwam; want omdat wij sinds die ochtend niets gegeten hadden, was het wel begrijpelijk dat ze een behoorlijke honger hadden.
[9] Judas was ook thuis en sliep op een strobed. Toen hij echter door ons praten, onze vragen en antwoorden gewekt werd, stond hij meteen op en vroeg alleen maar, hoe de visvangst afgelopen was.
[10] Petrus zei toen tegen hem: 'Ga naar buiten en kijk!' En Judas ging naar buiten en zag slechts die grote hoeveelheid mensen, die rondom Mijn huis bivakkeerden. Al vlug komt hij weer naar binnen en vraagt aan Petrus, waar de vissen dan wel mochten zijn; want hij was om het hele huis gelopen en had geen vis gezien.
[11] Nu zegt Petrus: 'Heb je dan nooit gehoord, dat de blinden niets zien, de doven niets horen en de dommen niets begrijpen kunnen behalve dat wat hun maag nodig heeft?! Kijk, blinde woekeraar, al die duizenden mensen om het huis, zijn de heerlijke goede vissen die ik bedoel!'
[12] Judas zegt: ' Ja, als je dat bedoelt! In een bepaald opzicht is dat zeker ook geen slechte vangst, maar in ons gewone leven heb ik liever een honderd pond zware meerval dan al die mensen daar buiten! Want voor zo'n vis krijg ik overal veel geld, maar voor die daar buiten geeft niemand me een stater. ,
[13] Petrus zegt: ' Je zult het met je geldzucht nog wel eens zo ver brengen, dat je helemaal in handen van de duivel valt! Ben je soms méér dan een gewoon mens, zoals wij?! Wij leven allemaal zonder winst te willen maken en jij leeft samen met ons en eet uit onze schotels, en dat kost je niets, behalve de moeite van het opeten. Als het leven je dus hier geen cent kost, waarvoor heb je dan dat geld nodig?!'
[14] Judas zegt: 'En mijn vrouwen kinderen dan? Wie onderhoudt die dan voor mij als ik niets zou verdienen?! Denk je dat ze van de lucht kunnen leven?!'
[15] Petrus zegt: 'Kijk, ik kan veel verdragen; maar een brutale leugen kan ik niet verdragen! In Jeruzalem, waar menje verder niet kent, behalve dan dat je een Galileeër bent, kun je je er wel op laten voorstaan, dat je een bezorgde huisvader bent; maar dat kun je bij mij beslist niet! Want ik en allen, die je buren waren en nog zijn, kennen jou en je huiselijke omstandigheden maar al te goed, zodat we geen woord van je verhaaltjes geloven. Je vrouwen je kinderen lijden nog steeds gebrek en moeten met zwaar werk nog steeds hun karige dagelijkse brood verdienen. Van de vissen die je gevangen hebt, hebben ze nog maar weinig genoten; de kleding hebben ze van mij, en hoelang is het geleden sinds je op de markten rondtrekt, dat wij uit medelijden het totaal vervallen huis van jouw familie bijna geheel hebben laten vernieuwen?! Hoeveel heb jij daar aan bijgedragen?! En dat noem je -zorgen voor je vrouwen kinderen?! Maak dat je weg komt en schaam je tien jaar lang, omdat je het waagt, om tegenover ons op zo'n manier zo vermetel te liegen, terwijl we je maar al te goed kennen!'
[16] Daar is Judas helemaal verbouwereerd van en hij heeft geen weerwoord; want Petrus had hem nu wezenlijk geraakt. Hij ging naar buiten en dacht er eens diep over na, kwam na enige tijd weer terug en vroeg ons allen om vergeving! Ook beloofde hij, dat hij zich van nu. af aan helemaal zou veranderen en hij wilde nu heel serieus een leerling van Mij zijn; alleen hoopte hij dat we hem niet ruw af zouden wijzen! Daarop zegt Nathánaël, die zelden of nooit iets zei: 'In jou woont de geest van Kaïn, begrijp je wel? En deze geest verbetert zich op deze aarde niet; want de wereld is de geest van Kaïn, en daarvan kun je geen verbetering verwachten!'
[17] Judas zegt: ' Ja,ja,ja, jij ook altijd met je oude geest van Kaïn! Waar is Kaïn, en waar zijn wij?! Het geslacht van Kaïn ging ten onder; alleen Noach bleef, en in zijn nakomelingen zit geen druppel van Kaïns bloed, maar het zuivere bloed van de kinderen Gods stroomt in onze aderen. En als het bloed zuiver is, dan is ook de geest zuiver; want de geest van de mens komt altijd uit zijn bloed voort en daarom is de geest ook altijd net zo rein als het bloed!'
[18] Nathánaël zegt: 'Dat is weer die oude onzin van je, dat heb Ik al zo vaak gehoord, daar geef ik geen cent voor! Ga maar naar de Sadduceeën; die hebben wel belangstelling voor die onzin! Bij ons is echter het bloed! een luie materie, en de geest is en blijft voor eeuwig geest! Wat heb je aan het bloed van een kind van God als daarin, zoals bij jou, een onreine, geest woont?! Versta je dat?'
[19] Judas zegt: ' Ja,ja, je kunt misschien ook wel gelijk hebben, en ik zal er alles aan doen, om tot de kern van jullie leer door te dringen; maar als jullie leer op de basis van humaniteit is gebouwd, en je daarom iedereen zachtmoedig en met geduld benadert, dan meen ik toch, dat jullie mij niet maar steeds met allerlei stekelige opmerkingen behoeven af te wijzen! Want wat is een leer zonder leerlingen? Een geluid zonder betekenis, waar niemand op let! Iedere leer heeft daarom net zo goed leerlingen nodig, als dat de leerlingen een goede leer nodig hebben; en daarmee wil ik maar zeggen, dat iedere leerling voor een leer net zo belangrijk is als de reinste en beste leer op zichzelf! En op die manier ben ik van mening dat het voor jullie helemaal geen kwaad zou kunnen, als je met mij als jullie medeleerling een beetje meer geduld zoudt hebben!
[20] Ik hoop dat jullie, omdat je al zo wijs bent, zult inzien dat ik nu nog in mijn oude beginselen vastgeroest zit; maar dat ik juist daarom jullie leer wil leren kennen, om daardoor mijn oude leer, waarin ik nu echt niet meer zoveel geloof, kwijt te raken. Als ik nu, als niet ingewijde, soms een beetje protesteer tegen deze nieuwe leer van jullie, dan zul je daar toch niet over vallen, is het wel?!
[21] Je kunt rustig aannemen, dat zodra ik net als jullie in de nieuwe leer van je meester ingewijd ben, en haar beginselen ook onweerlegbaar goed en waar vind, dat ik dan voor deze nieuwe leer van jullie ook zeker tienmaal harder zal vechten dan jullie allen bij elkaar; want ik ben moedig en trotseer iedereen, omdat ik voor niemand bang ben. Gesteld dat ik ergens bang voor was, dan was ik toch allang bij jullie weggebleven nu je tesamen met je meester me al meerdere malen zo duidelijk hebt laten merken, dat ik bij jullie niet welkom ben! Maar angst ken ik niet, en dus kom ik terug. Het is weliswaar duidelijk te merken dat jullie je eraan ergert; maar dat doet me niets, en ik blijf net als jullie toch een leerling van deze nieuwe leer. Wat kunnen jullie daartegen doen?!'
[22] 'Veel en niets', zegt Nathánaël,'net zoals je zelf maar wilt! Dat je geen angst kent, is nu juist niet zo'n grote deugd. Want ook de satan moet geen angst kennen, anders zou hij God de Heer niet eeuw in eeuw uit ongehoorzaam blijven! Dat kun je trouwens hier op aarde ook al bij de dieren zien, waarvan er sommigen duidelijk meer moed hebben dan anderen. Kijk maar eens naar een leeuw, een tijger, een panter, een wolf, een hyena of een beer en vergelijk die eens met een lam, een geit, een ree, een haas en nog meer van die bange dieren! Zeg eens, bij welke van deze twee diergroepen zou je jezelf rekenen?'
[23] Judas zegt: 'Het spreekt toch vanzelf, dat ik me net als ieder ander tot de zachtaardige dieren zou rekenen en niet tot de verscheurende wilde beesten gerekend wil worden, want de moed van de leeuw veroorzaakt de dood van ieder ander!'
[24] Nathánaël zegt: 'En jij vond de moed. toch zo lofwaardig en je meende toch juist daardoor een bekwamer leerling te worden?! Maar ik zeg je dat moed eigenlijk een grote zonde is; want het is de vrucht van de hoogmoed, die alles veracht wat in de mens niet het eigen ik is. Daarom zal onze leer de alles verachtende moed van een mens nooit als een deugd aanprijzen, want dat is nu net precies het tegendeel van wat onze leer van de mens verwacht!
[25] Wie voert er oorlog? Wat denk je: alleen maar zogenaamde helden, die de dood niet vrezen! Stel dat de aarde vol helden was, dan zouden we een eeuwige oorlog op de wijde aardse vlakten zien; want iedere held wil niet slechts een assistent van een held, maar een unieke held zijn en zal daarom niet rusten, tot hij alle andere helden overwonnen of uit de wereld geholpen heeft.
[26] Maar gesteld eens dat de aarde vol zachte en heel vredelievende mensen was, dan was het hier een paradijs!
[27] Een bang iemand zal door een held niet achtervolgd worden, want de held voelt zich door hem niet belaagd. Maar ziet een held een andere held, dan zullen ze elkaar direkt uitdagen en niet rusten voor één van de twee het onderspit delft! En daaraan zie je nu ten voeten uit wat de zegen van de moedigen is !
[28] Als je dus onze medeleerling wilt zijn, zet dan die overbodige moed van je maar aan de kant, en wees in plaats daarvan liever vol liefde, geduld en zachtmoedigheid, dan ben je een echte leerling van de Heer!'
[29] Judas zegt: 'Nu ja, je kunt wel gelijk hebben; ik moet er nog eens over nadenken en dan zal ik morgen wel zeggen wat ik doen zal, of ik bij jullie blijf, of dat ik wegga!'
[30] Terwijl hij dat zegt gaat Judas naar buiten, verzamelt een paar bekenden uit de grote volksmenigte en praat met hen bijna de hele nacht over datgene, wat hij van Nathánaël gehoord heeft; maar allen geven Nathánaël gelijk en zeggen: 'Nathánaël is een echte wijze', en ze waren er van overtuigd dat Nathánaël oprecht was! -Wij in huis gingen echter slapen.
«« 114 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.