Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 126 / 242 »»
[1] Dan komt het keukenmeisje geheel buiten adem binnen en zegt tegen Matthéus: 'Heer, heer, kom eens kijken! Daarnet kwam een groot aantal jonge mannen en bracht allerlei voedsel in zo'n hoeveelheid, dat we het in een jaar nauwelijks op kunnen! En alles ziet er zo vers en goed uit! Ook de korenzolders zijn van boven tot onder gevuld, en de zakken in de kelder zijn helemaal vol met de beste wijn! Heer, heer, wie bezorgt dat nu allemaal op de Joodse sabbat?'
[2] Matthéus en allen in de kamer weten niet hoe ze het hebben na deze mededeling, en de leerlingen van Johannes, waarvan er een paar zich van te voren al overtuigd hadden dat de voorraadkamers leeg waren, vroegen meteen aan Matthéus, of hij die levensmiddelen soms ergens besteld had.
[3] Matthéus zegt: 'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben; en mijn vrouw ook niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat onze kleine voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een paar gepachte akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote hoeveelheden vruchten en daar zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik ten eerste met de tol veel werk heb en tevens ten tweede hier in dit logement voor de verzorging van mijn gasten klaar moet staan. Daarom voorzie ik mijn logement gewoonlijk van week tot week van voedsel en dat Iaat ik meestal tegen betaling uit Kapérnaum komen, jullie zorgden meestal voor de vis; wijn en graan koop ik van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de Grieken. Dat is heel in het kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige voorzag; maar van deze bestelling weet niemand hier in huis iets af!
[4] De enige mogelijkheid is nog, dat een onbekende goede vriend dit voor mij gedaan zou hebben, maar anders is en blijft het een absoluut wonder! Waar en wie deze vriend dan zou zijn, weet ik natuurlijk net zo min als jullie. Ik zal echter nu al mijn mensen binnenroepen en ze in jullie bijzijn vragen, of ze soms iemand van de dragers herkenden!'
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de knechten worden nu geroepen, maar op de gestelde vragen antwoorden ze allen eenstemmig, dat ze niemand ook maar in de verste verte herkend hebben: 'De mannen zagen er uit als licht gebouwde jongemannen; want er was bij niemand ook maar een spoor van een baard te bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend lang haar, en hun kleding leek meer Romeins dan Joods. Het waren er veel, zowel in de voorraadkamers als op de korenzolder en in de kelder. Ze legden het gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit is een gave voor de tollenaar Matthéus, die vandaag door de grote Meester is geroepen!' Toen gingen ze weer snel weg, en we zagen niet, waar ze uit het huis zijn heengegaan.'
[6] Een Farizeeër zegt dan: 'Het klinkt allemaal ongewoon vreemd en moet toch waar zijn!? Daar willen we wel eens het fijne van weten!'
[7] Tegen Matthéus gaat dezelfde Farizeeër dan verder en zegt: 'Waard, Iaat ons eens een proefje van de wijnen brengen, dan zullen wij je zeggen, waar ze vandaan komen; want aan de smaak en de kleur kunnen wij zien waar het gerijpt is!''
[8] Men gaat direkt de kelder in en vult al het drinkgerei. En wanneer de Farizeeën en schriftgeleerden de wijnen proeven, zeggen ze vol verbazing: 'Nee, zo'n wijn hebben we nog nooit geproefd! Hij is onbeschrijfelijk mooi en liefelijk! We hebben echt wel alle wijnen die ook maar ergens op de ons bekende wereld groeien, gedronken, en die waren ook wel eens heel goed en fijn van smaak, maar hiermee vergeleken was dat nauwelijks lauw water te noemen! Dit is en blijft dus een raadsel!
[9] Maar nu je toch zo'n grote voorraad van deze onovertrefbare heerlijke wijn hebt, zou je ons dan niet voor geld en goede woorden een paar zakken mee kunnen geven? Het zou echt de moeite waard zijn om er wat van naar de hogepriester in Jeruzalem te sturen!'
[10] Maar Matthéus zegt: 'Voor niets heb ik het gekregen en ik geef het ook voor niets weer weg; maar er gaat geen druppel naar de hogepriester in Jeruzalem! Hij zou al toevallig als gast hierheen moeten komen, om net als ieder ander bediend te worden; maar dan wel net als ieder ander gewoon mens, nooit als Joodse hogepriester, want die is voor mij een verwoestend ondier en een geestelijke moordenaar van zijn eigen geloofsgenoten!'
[11] Daarop zegt een schriftgeleerde: 'Vriend, je beoordeelt de hogepriester te Jeruzalem nu toch wel helemaal verkeerd en je houdt geen rekening met zijn wezen en zijn functie!'
[12] 'Houd er over op', zegt Matthéus, 'daarvan wordt ik ogenblikkelijk witgloeiend van echte en terechte kwaadheid! Jullie zijn zijn ogen en daarom zie je datgene het slechtst, wat zich het dichtst bij je bevindt, namelijk je eigen neus, voorhoofd en je hele gezicht; wij, die tegenover jullie staan, zien dat allemaal maar al te goed en precies! Maar nu niets meer daarover, anders wind ik me op en ik zou jullie, als mijn nu gerespecteerde gasten, niet willen beledigen!'
[13] Een meer gemoedelijke Farizeeër zegt: 'Nou, nou, laten we deze zaak maar laten rusten en praten we liever eens met meester Jezus, die zou ons wel eens van dit voorval de beste verklaring kunnen geven, want hij staat in alle wetenschap en wijsheid hoog boven ons!' Hij wendt zich tot Mij en vraagt: 'Wat denkt u van deze geschiedenis? Want u schijnt daarvan toch wel iets geweten te hebben, omdat uw eerdere gesprek met de leerlingen van Johannes daarop schijnt te wijzen. Want haast op hetzelfde moment, dat u tegen de leerlingen van Johannes zei, dat God voor diegenen zorgt, die Hem waarachtig liefhebben en zonder twijfel op Hem vertrouwen, en de lelijkheid en de verwerpelijkheid van de zelfzucht zo goed over de hekel haalde, gebeurde het, en daarom geloof ik eigenlijk dat u daarover van buitenaf in kennis bent gesteld of dat u ongezien zelf de veroorzaker bent!'
[14] 'Goed!', zeg Ik,'als u dat van Mij denkt, denk dan ook eens aan wat Ik tegen de leerlingen van Johannes heb gezegd en erken dan in uw hart, dat Ik de volle waarheid heb gesproken!
[15] Wie van u op dezelfde manier uit de grond van zijn hart te werk gaat, die zal van God ook altijd datgene ondervinden, wat nu onze vriend en broeder Matthéus heeft ondervonden!
[16] Want geloof Mij: God blijft in Zijn hart steeds Dezelfde! Zoals Hij was, toen er aan het firmament nog lang geen zon, geen maan en geen sterren lichtten, zo is Hij nu nog en zo zal Hij altijd blijven!
[17] Wie Hem op de goede weg zoekt, die zal Hem ook vinden en is in alle eeuwigheden der eeuwigheden gezegend!'
[18] Deze woorden treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van Johannes beginnen in zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel grotere profeet zijn, dan onze Johannes was! Want we waren tien volle jaren in zijn gezelschap, maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De Farizeeër heeft gelijk als hij zegt dat deze Nazareeër er meer vanaf weet! - Je zou echter bijna beweren, dat dat alles van en door hem op een ons onbekende wijze is geschied, en het geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan het licht gekomen blindheid van ons en onze grote meester Johannes!'
«« 126 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.