Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 135 / 242 »»
[1] Toen Ik de twaalf leerlingen uitkoos tot Mijn boodschappers en voorlopers, en hen door het opleggen van Mijn handen veelsoortige macht gaf en ook beknopt opdracht gaf hoe ze moesten handelen, vroegen alle twaalf zeer nadrukkelijk om een complete instructie over wat ze zouden moeten doen, waarover en hoe ze zouden moeten spreken en leren, hoe hun gedrag moest zijn, en wat hen zoal te wachten zou staan. Want hun vrees voor de vele Farizeeën en schriftgeleerden was niet gering.
[2] Matthéus, de tollenaar, was de enige die een beetje meer moed had, en hij gaf als commentaar bij alle bedenkingen die de twaalf naar voren brachten: ' Ach wat, ik ben een Griek; mij kunnen ze niet zo makkelijk iets maken! Daarbij ben ik niet op mijn mondje gevallen en ik heb twee sterke armen aan mijn lijf en kan bovendien duidelijk aantonen dat ik Romeins burger ben waarnaar geen brutale Jood een vinger durft uit te steken. Zo zal ik in ieder geval in het openbaar wel van ze afkomen. Maar voor geheime en verraderlijke vervolgingen zal de almachtige geest van onze Heer en Meester mij beschermen, en dus heb ik zelfs tegen de sluwste vijanden een groot aantal uitmuntende wapens, en ik ben daarom voor de hele hel niet bang! Jullie zijn voor het grootste deel Galileeërs, ofwel vijanden van de tempel, en meer Grieks dan Joods, en de Romeinen zijn jullie vrienden; wat hebben jullie onder die omstandigheden dan te vrezen? We moeten trouwens moedig zijn als het gaat om de verwezenlijking van zaken die zo eindeloos groot en heilig zijn! Ook al valt de aarde tot één grote puinhoop in elkaar, dan moet de juiste man toch met doodsverachting op de resten staande blijven en niet beven als een rietstengel! -Maar ik zou ook graag een complete en volledige instructie voor dit grote en heilige werk willen krijgen; want we moeten goed weten wat we zullen moeten doen en zeggen!'
[3] Na deze energieke toespraak van Matthéus d.t., kregen allen meer moed en begon hun rug behoorlijk te jeuken, alsof ze al liever weg zouden vliegen, dan te voet op weg te gaan.
[4] Toen ging Ik in hun midden staan en zei tot hen: 'Luister dan heel goed; Ik zal jullie nu zonder voorbehoud alles vertellen wat je moet weten.
[5] Bij de eerste zendingstocht zullen jullie weliswaar niet alles meemaken wat Ik je nu ga zeggen; maar nadat Ik in levende lijve van deze aarde naar Mijn hemelen opgevaren zal zijn om eeuwige woningen voor jullie klaar te maken in het huis van de Vader, zullen jullie alles meemaken wat Ik je nu als één geheel voor nu en voor de hele toekomst zal openbaren. Let daarom goed op en begrijp, wat voor nu en wat voor later bedoeld is!
[6] Wat Ik echter tegen jullie zeggen zal, geldt ook in meer of mindere mate voor degenen, die in Mijn naam volledig in jullie voetstappen treden. Schrijver Matthéus moet net als op de Garizim alles woordelijk opschrijven wat Ik thans zal spreken; want dit moet voor de wereld bewaard blijven, omdat het een krachtig getuigenis tegen haar zal zijn!'
[7] Matthéus de schrijver zet zich klaar om te schrijven en Ik zeg tegen de twaalf:
[8] 'Begeef je in de eerste plaats niet op de wegen van de heidenen! Dat betekent:
[9] Ga niet met geweld te werk en vermijd de volken, die als te woest bekend staan; want aan honden en varkens moet je het evangelie van het Rijk van God niet verkondigen. Want een varken blijft een varken, en de hond keert altijd gulzig naar zijn braaksel terug. Dat bedoel Ik als Ik jullie aanraad om je niet op de heidense wegen te begeven.
[10] Ga ook niet naar de steden van de Samaritanen! Waarom? Daar heb Ik reeds in jullie bijzijn een apostel naast jullie aangesteld, en ten eerste hebben ze jullie niet nodig en ten tweede zouden de Joden nog meer moeite hebben om jullie te accepteren als ze hoorden dat jullie met hun ergste vijanden samen gaan. (Matth. 10:5) Maar ga wel overal moedig naar de verdoolde schapen van het huis Israël! (Matth. 10:6)
[11] Als je naar hen toegaat, leg het hun dan uit en toon hun op een begrijpelijke manier hoe dicht het hemelrijk nu bij hen gekomen is! (Matth. 10:7) En als ze naar je zullen luisteren en je prediking zullen aanvaarden, maak dan hun zieken gezond, reinig de melaatsen, wek hun doden op - afhankelijk van wat de Geest je zal ingeven -lichamelijk, maar altijd en vóór alles geestelijk!
[12] Drijf de duivels uit en zorg dat ze niet terug kunnen komen! Maar bij dit alles geldt wel steeds, dat je je daarvoor door niemand iets Iaat betalen! Want jullie hebben het voor niets van Mij gekregen, en net eender moeten jullie het ook weer in Mijn naam geven!' (Matth. 10:8) - Dit laatste zei Ik toen voornamelijk ten behoeve van Judas Iskariot, omdat hij meteen heimelijk bij zichzelf begon uit te rekenen, hoeveel hij zich Voor een bepaalde eenmaal bewezen dienst zou laten betalen. Alleen al voor de opwekking van een dode, voor wie de een of andere zeer rijke erg veel over zou hebben, wilde hij duizend pond vragen! Maar omdat Ik die rekenarij in het hart van de verrader maar al te gauw bemerkte, maakte Ik direkt bovenstaande toevoeging, waarop de desbetreffende wel een wat zuur gezicht trok, wat de tegenover hem staande Thomas niet ontging, die niet kon nalaten er tussendoor te zeggen: 'Nou, nou, je zet een gezicht als iemand, die woekerwinsten had te vorderen, waar het gerecht nu een armdikke streep door haalt!'
[13] Judas zegt: 'Het gaat je niets aan wat voor gezicht ik trek! Uiteindelijk zal ik jou ook nog verantwoording af moeten leggen voor mijn gezicht?! Ik ben toch net als jij geroepen en nu uitgekozen; wat sta je me dan steeds te corrigeren?'
[14] Thomas zegt: 'Ik corrigeer je niet; maar bij bepaalde gelegenheden mag ik je toch wel een vraag stellen? Waarom trok je dan daarnet niet zo'n zuur gezicht, toen de Heer ons allerlei wonderbare macht toebedeelde en toonde hoe we deze kunnen en moeten uitoefenen? Toen de Heer echter zei, dat we dat voor niets moeten doen, kreeg je gezicht meteen die azijnzure uitdrukking; ja, waarom dan? Heb je soms kramp gekregen, waardoor je wangen en je voorhoofd zulke zure rimpels kregen? Geef eens eerlijk antwoord, als je dat durft!'
[15] Judas zegt tegen Mij: 'Heer, zeg eens dat hij op moet houden, anders ben ik steeds aan zijn opmerkingen overgeleverd, die op den duur werkelijk beledigend voor me zijn!'
[16] Ik zeg: Vriend! Als iemand vals beschuldigd wordt, dan lacht hij in zijn hart daarom; want daar weet hij, dat hij onschuldig is. Maar als iemand, ook al is het schijnbaar toevallig, een ander van iets beschuldigt waaraan hij werkelijk schuldig is, -zeg dan eens, zal ook die mens in zijn hart lachen? O nee! Ik zeg je: Deze mens wordt in zijn hart boos op degene, die hem als bij toeval beschuldigde, en wordt nooit zijn vriend! Wind je daarom niet op, anders beken je op die manier zelf nog je schuld!'
[17] Op deze woorden trekt Judas meteen een zo vriendelijk mogelijk gezicht, om maar niet te verraden dat hij ergens aan schuldig is! Maar Thomas zegt bij zichzelf: 'O vos, ik ken je; mij ontsnap je niet!' .
[18] Simon van Kana vroeg nu: 'Heer, wat moeten we echter doen, als iemand ons voor een genezing goud, zilver of muntstukken wil geven? Moeten we dat ook niet aannemen? Er zijn toch veel armen, die we dan met dat geld goed zouden kunnen helpen!' Ongevraagd valt Judas hem bij en zegt: ' Ja, ja, dat vind ik ook! Als iemand voor gegeven hulp, goud, zilver of ook muntstukken als het ware zou worden opgedrongen, dan kon hij dat voor het door Simon van Kana genoemde doel toch wel aannemen!?'
[19] Ik zeg: 'Beslist niet, broeders!' Ik zeg je: Jullie zullen noch goud, noch zilver, noch muntstukken in jullie gordels hebben; want een goede arbeider verdient zonder dat alles zijn voedsel! (Matth. 10:9) Wie echter niet werken wil als hij het wel kan, die moet ook geen eten krijgen! Want er staat geschreven: 'In het zweet uws aanschijns zult u uw brood verdienen!' Maar dat een werkschuwe mens met behulp van een aalmoes van goud, zilver en muntstukken voor zijn eten moet zorgen, dat staat nergens geschreven! De zwakken, ouden en gebrekkigen moeten volgens de wet door de hele gemeente onderhouden en goed verzorgd worden.
[20] Maar zonder dat zal er toch al veel te gauw een tijd komen, waarin het goud, het zilver en het geld de mensen zal regeren en zal bepalen hoeveel men voor de wereld waard is. Dat zal echter een kwade tijd zijn; het licht van het geloof zal uitdoven, en de naastenliefde zal net zo hard en koud worden als het geld!
[21] Daarom moeten jullie bij het weggaan geen reiszak meenemen, ook geen twee mantels en geen reisstok! Want zoals Ik al zei, een goede arbeider Ïs zonder dat alles ook zijn voedsel waard!' (Matth. 10:10)
«« 135 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.