De vervulling van de profetie. Op de Galilese zee.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 177 / 242 »»
[1] Toen Ik met hen klaar was, kwamen de apostelen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, U bent soms toch wat raadselachtig! Weet U, we hebben al zoveel wonderen van U gezien en ook aan den lijve ondervonden, dat we er ook maar geen ogenblik aan kunnen twijfelen, als we dat al zouden willen, dat U in de volste en waarste zin des woords de Zoon van de levende God bent en ook zijn moet; want wat U doet heeft tot op heden geen mens kunnen doen. Maar toch komen er bij U bepaalde ogenblikken voor, waarop U in alle ernst bang schijnt te zijn voor de mensen, terwijl U toch, zoals wij meermalen overtuigend gezien hebben, gebieden kunt over alle zeer machtige engelenscharen uit de hemel!
[2] Wij zouden die Farizeeën met hun ongeveer vijftig onbewapende aanhangers, waarvan de een nog laffer is dan de andere, behoorlijk hebben kunnen toetakelen; en zo'n almachtig woordje van U, - en de lust om U te vervolgen zou de Farizeeën voor altijd zijn vergaan! Het is ons een raadsel en dat kunnen we eerlijk gezegd met de beste wil niet begrijpen, waarom U, die alle goddelijke macht bezit, voor die kerels bent gevlucht! - Legt U ons Uw vreemde handelwijze toch eens uit!'
[3] Ik zei: 'Jullie zijn nog behoorlijk zwak en blind, dat je zoiets niet direkt ziet! Kijk, dat gebeurde opdat jullie zouden bemerken, dat wat de profeet Jesaja over Mij geprofeteerd heeft nu in vervulling ging, toen hij (Matth.12:17) het volgende zei: 'Zie, dit is Mijn knecht, Die Ik heb uitgekozen, en Mijn geliefde, Waaraan Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel aan de heidenen verkondigen (Matth.12:18). (Onder oordeel wordt hier waarheid.licht en leven verstaan; want de waarheid zorgt voor een rechtvaardig oordeel.) Hij zal geen ruzie maken en schreeuwen, en men zal Zijn roepen niet in de straten horen. (Matth.12:19) Het gekneusde riet zal Hij niet breken en de smeulende lampenpit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert. (Matth. 12:20) En de heidenen zullen op Zijn naam hopen.' (Matth. 12:21)
[4] Wel, dat is de reden waarom Ik het niet tot een ruzie en nog minder tot een handgemeen met de Farizeeën wilde en kon laten komen.
[5] Overigens wist Ik vooraf echt wel, dat Kisjonah ze niet zonder straf zou laten vertrekken! Nu zijn ze tien keer erger gestraft, dan wanneer wij ons daarover druk gemaakt hadden; want ten eerste hebben ze ontzettend op hun kop gehad van de mensen van Kisjonah, en ten tweede mogen ze over alles wat ze gezien, gehoord en beleefd hebben, in Kapérnaum geen lettergreep loslaten, en dat ergert en hindert ze nog het meest.
[6] Want als er één ook maar een lettergreep laat horen wordt hij, zoals hem dat op de berg is voorspeld, op datzelfde ogenblik stom, doof en, als dat nodig mocht zijn, ook blind. Daarom wilden ze ook proberen of ze Mij konden doden; want ze dachten dat daardoor de werking van Mijn op de berg gegeven dreigement, waarin ze beslist geloofden, vernietigd zou worden.
[7] Want ze houden Mij nog steeds voor een slechte magiër, die levend wel, maar dood niet tot iets in staat is. Het ergste voor hen is echter dat ze nu niet weten waar Ik ben heen gegaan. Weliswaar hebben ze al boden in oostelijke richting gezonden om Mij te zoeken -want ze zagen ons vanaf de school naar het oosten verdwijnen -; maar dat we in het bos onverwachts na een uur lopen in westelijke richting gegaan zijn en nu meteen ook over de zee naar de andere kant zullen varen, dat weten ze niet, en daarom zullen ze tevergeefs zoeken. Is jullie raadsel hiermee opgelost?'
[8] De twaalf en ook veel anderen die Mij volgen, antwoorden: 'Ja, nu is alles ons wel duidelijk! Het is zo werkelijk veel beter, dan wanneer wij zelf die kwaadaardigen aangepakt zouden hebben; nu is alles weer helemaal in orde.'
[9] Judas zegt een beetje laconiek: 'Behalve onze magen! Behalve die paar rauwe tarwekorrels is er vandaag, want het is nu alweer avond, niets ingekomen. Daarom zou het geen kwaad kunnen, als er voor we over de zee varen iets voor onze magen gedaan kon worden!'
[10] Ik zeg: 'Vasten is vandaag ons parool, in ieder geval tot aan de overkant; daar zullen we wel wat vinden.'
[11] Maar Thomas vermaant Judas om die opmerking en zegt: 'Hoe is het nu mogelijk, om midden in de verhevenste les van de Heer met zo'n beestachtig gemene opmerking te komen?! Heb je helemaal geen gevoel voor eer of oneer in je lijf?! Als je dan toch zo'n geweldige honger hebt, neem dan in het vervolg de een of andere mondvoorraad mee; maar om zulke opmerkingen tegenover de Heer te maken is echt te laag om daar nog meer woorden over vuil te maken!' .
[12] 'Ja, ja', zegt Judas, 'ik was vergeten, dat jij ook nog in ons gezelschap bent! Je bent en blijft mijn opvoeder en schijnt het erg plezierig te vinden om mij bij iedere gelegenheid de een of andere klap te verkopen. Dat is ook goed; als je het leuk vindt blijf het dan doen, maar ik zal me niet meer over je ergeren!'
[13] Dan zegt Petrus: 'Dat is ook beter; maar voor het overige heeft Thomas wel gelijk, hoewel hij menigmaal ook een beetje hard is. Maar ik vind dat we steeds de Heer in het oog moeten houden; als Hij iets zegt dan is het goed en juist dat het zo gezegd is, en dan moet ieder zich daaraan houden! Zegt de Heer echter niets, dan hebben wij nog minder recht om iets te zeggen! Ik vind, dat wij vooral in het bijzijn van de Heer daarop moeten letten om onder elkaar vrede en eendracht te bewaren!
[14] Geloof me, beste broeder Thomas, als hongerige Judas tegenover de Heer zijn mond al niet houdt, dan zal hij zich van jou nog minder aantrekken! Gesteld dat we iets op elkaar aan te merken hebben, dan moeten we het scherpe en bittere vermijden, opdat die spreuk van Jesaja, die de Heer eerder over Zichzelf aanhaalde, ook op ons, Zijn apostelen, van toepassing zal zijn!'
[15] 'Zo is het goed, beste Simon Jona!', zeg Ik. Zo moet het bij jullie zijn, en uiteindelijk bij alle mensen! Want wie een wond heeft en daar iets scherps op legt, die geneest de wond niet, maar maakt haar alleen maar groter en erger. Wie echter de wond met balsem en zuivere olie verzorgt, die zal haar spoedig laten genezen en de schade aan het vlees herstellen.
[16] Maar nu zie ik de schipper van Mijn vriend Kisjonah daar naar de oever sturen, en hij is er zelf ook; laten we daarom naar de walkant gaan, zodat we bij de hand zijn als de schippers het scheepstouw over zullen gooien; dan trekken we het schip helemaal aan de kant en schepen ons vlug in; want er staat aan deze kant tegenwind en daarom kunnen ze niet makkelijk helemaal aan de kant komen. Maar de wind zal ons heel goed helpen bij het oversteken en zal ons snel aan de overkant brengen. Laten we nu vlug afdalen naar de oever, zodat ze zich niet voor niets inspannen.
«« 177 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.