Jesaïra. De rekening van de oude man. (10.5.1852)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 179 / 242 »»
[1] Toen alles was geregeld voor het slapen, kwam de oude met zijn zonen, die merendeels vissers, schippers en timmerlieden waren, bij Mij en zei: 'Hier is nu alles voor Uw onderdak zo snel en zo goed als dat in dit korte tijdsbestek mogelijk was, klaargemaakt, en U kunt nu naar believen daarvan gebruik maken. Zoals U thuis heer bent, zo bent U dat nu ook in dit huis, dat ik met mijn zeven zonen gebouwd heb. Als U iets wenst, zegt U het maar en ik zal Uw knecht zijn en U met mijn gehele huis dienen!'
[2] Ik antwoord daarop: 'U bent, wat u bent, en Ik ben ook wat Ik ben; maar omdat u zo deemoedig bent en u zich vernedert, daarom zult u eens in Mijn rijk daarvoor verhoogd worden! Maar nu hebben we alleen maar wat rust nodig; laat morgen echter de zieken uit deze plaats hierheen komen, opdat Ik ze kan genezen.'
[3] Dan zegt de oude: 'Dan zult U veel te doen krijgen; het plaatsje is niet zo klein en er is daar vrijwel geen huis zonder zieke! Dit is weliswaar de vruchtbaarste streek langs de uitgestrekte zeekust, maar merkwaardig genoeg voor mensen ook de minst gezonde; niets als koorts en allerhande bulten!'
[4] 'Laat maar!', zeg Ik. 'Morgen wordt alles anders; zorg morgen wel voor vis, zodat Mijn leerlingen, die vandaag merendeels gevast hebben, weer eens goed kunnen eten! Het wordt u allemaal vergoed!'
[5] Maar de oude zegt: 'Heer! Vergeef mij, dat ik U hier tegen moet spreken! Er hebben in mijn huis al duizenden onderdak en voedsel gekregen, en ik heb nog nooit van iemand iets aangenomen, laat staan dus van U! Ik verstrooi mijn rekeningen altijd in de wind, en die draagt ze naar de sterren waar de almachtige Vader woont; Hij is altijd nog mijn betrouwbaarste betaler en vergelder geweest en zal het deze keer ook zijn! Hoeveel zieken en gebrekkigen zijn er niet maandenlang bij mij verpleegd, en ondanks de ongezonde omgeving is er nog nooit een van mijn eigen mensen ziek geworden! Heer! Dat is een gunst van boven, en daarom moet U niet over vergelden of zelfs betalen spreken; wánt ik zou noch het ene noch het andere aanvaarden!'
[6] 'Ja', zeg Ik,'maar daar kleeft één bezwaar aan! Als Ik het u niet vergeld, dan zal de vergelding vanaf de sterren ook wat magertjes uitvallen! Want Ik heb ook in en boven alle sterren zeer veel en uiteindelijk zelfs alles te vertellen en te regelen!'
[7] Daar kijkt de oude geweldig raar van op en hij weet niet wat hij moet zeggen. Pas na een poosje zegt hij, vrij zacht: 'Om Jehova's wil! Bent U soms een engel uit de hemel, of wordt U door een van hen geholpen en heeft de Vader in de hemel die aan U als dienaar gegeven?'
[8] Ik zeg: 'Geniet nu maar zonder zorgen van uw nodige slaap; morgen zal u veel geopenbaard worden! Maar ga nu naar buiten en zeg tegen het volk, dat daar nog lawaai maakt, dat het ook moet gaan slapen en dat het morgen alle zieken hier moet brengen; Ik zal ze allemaal genezen.' Toen ging de oude naar buiten, en deed wat Ik hem had aanbevolen.
[9] Het volk begon toen luid te jubelen en riep: 'Heil aan de verheven zoon van David! Hij kwam tot ons om ons van iedere plaag te bevrijden! We weten weliswaar niet vanwaar Hij tot ons is gekomen; maar het is zeker dat Gods geest met Hem is, zoals deze met zijn aartsvader David w.as! Want als Gods geest niet met Hem was, dan zou Hij de bezetene met hebben kunnen genezen!'
[10] Er kwamen echter ook een paar Farizeeën met het volk mee, omdat ze als tempelpolitie uit Jeruzalem alles moesten registreren wat Ik hier verder nog zou doen. De genezing van de bezetene die doof stom en blind was, had hen behoorlijk van hun stuk gebracht, en ze overlegden aan een stuk door, wat ze er aan moesten doen om Mij verdacht te maken als landloper, schooier, bedrieger of zelfs als tovenaar, die met de duivel een verbond gesloten had. Daarom zeiden ze ook tegen het volk: 'Morgen zal wel blijken, van welke geest hij bezield is! We zullen wel eens zien hoe hij de vele kreupelen, lammen en melaatsen zal genezen!' Het volk zegt: 'Nu hij zo in één keer de ergste genezen heeft, zal Hij ook zeker de anderen des te makkelijker genezen! Maar jullie kunnen daarover maar beter je mond houden; want jullie hebben nog nooit een mens genezen, niet door jullie dure gebeden en nog minder door je amuletten die je de zieken aanprijst en voor veel geld verkoopt!'
[11] In Hem woont de geest van God; want dat heeft Hij ons al door deze enkele daad voldoende bewezen; jullie hebben helemaal geen geest in jullie, behalve die van de hoogmoed, de heb en de heerszucht!
[12] Jullie willen na God wel de eersten zijn, en je verlangt van ons mensen een goddelijke verering; maar wij zeggen je, dat jullie voor ons de laatsten zijn. en honderdmaal erger dan alle heidenen! Want voor ons welzijn doen jullie mets; je werkt niet, en die bij jullie in de school komen, worden na verloop van een paar jaar zo dom en somber, dat geen engel zonder speciale macht en kracht van God ze weer normaal zou kunnen maken! En dat is altijd nog het beste deel van al jullie zorgen en moeiten voor wat ons welzijn moet heten!
[13] Jullie verleiden de vrouwen van jullie geloofsgenoten, de Joden, honderdvoudig tot het plegen van echtbreuk, en met hun dochters bedrijf je ontucht; maar dat vind je niet erg! Wanneer echter een andere arme duivel zoiets zou doen, dan wordt hij gestenigd als hij arm is, maar als hij rijk is en in aanzien staat, dan kan hij zich loskopen en blijft bovendien nog jullie vriend ook!
[14] De Joden, jullie geloofsgenoten, kennen jullie beslist niet zo goed als wij Grieken, en als ze jullie al kennen, dan mogen ze toch niets zeggen. Maar wij kennen jullie en mogen spreken; vooral bij deze gunstige gelegenheid zeggen wij jullie dan ook precies wat wij van jullie vinden!
[15] Ga nu maar gauw naar huis, anders gaat het nog Griekse vuisten regenen! Wij zullen hier wel waken; waag het maar niet hoe dan ook aan deze mens te komen, anders staat je van ons iets te wachten!
[16] Wij zijn ook Jood geweest en zijn nu blij dat we Griek zijn; hoewel we in naam en voor de politie Griek zijn, zijn we in ons hart toch echte Joden, - maar beslist niet zoals jullie, die je aan God gewijde gebeden voor geld verkoopt en daaraan de leugenachtigste uitwerkingen toeschrijft!
[17] Wij zelf bidden tot God omdat hij God.is, en wij als Zijn schepsels verplicht zijn om Hem te aanbidden. Gaan jullie maar weg, want jullie aanwezigheid staat ons nog meer tegen dan een stinkend kreng!'
[18] Na deze ondubbelzinnige opmerking van het volk, dat voor meer dan de helft uit Grieken bestond die hier woonachtig waren, verdwijnen de Farizeeën zo snel mogelijk, en het volk juicht over deze overwinning, en ook over het feit dat het deze dagdieven, zoals het de Farizeeën meestal noemde, nu eens de naakte waarheid onder hun snuffelneuzen had kunnen wrijven.
«« 179 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.