Het dode lichaam.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 206 / 242 »»
[1] Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden, dat tijdens deze ochtendmaaltijd iedereen bijzonder vrolijk werd en zeer spraakzaam; want de wijn maakte alle tongen goed los. Zelfs Jonaël en Jaïruth werden heel opgewekt en vroegen Mij zelfs, of Ik hen in zo'n vrolijke stemming ook naar Sichar terug wilde laten gaan! En Ik stond hen toe bij hun afscheid in zo'n opgewekte stemming te zijn.
[2] Toen zeiden ze: 'Heer, dat U ons dat toestaat is wel goed, omdat we dan niet zondigen als we blij zijn; maar het is wel zeer de vraag of we vrolijk kunnen zijn!'
[3] Ik antwoord: 'Nu ja, je zou het moeten zijn -en je zult het zijn!'
[4] Maar hun engel trok een beetje droevig gezicht bij die belofte. Jonaël merkte dat en vroeg Mij naar de reden daarvan.
[5] En Ik zei: 'Omdat de engel maar al te goed weet, dat tussen een grote opgewektheid en de zonde, maar een heel kleine en smalle ruimte zit! Hij ziet al van te voren de moeite die hij zal hebben om jullie bij het naar huis gaan voor de zonde te bewaren, en daarom ziet hij er een beetje droevig uit. Geef hem ook wat wijn te drinken; misschien wordt hij daardoor wat opgewekter!'
[6] Daarop reikt Jonaël de engel een volle beker wijn, deze neemt de beker en drinkt hem helemaal leeg, waarover beiden zich erg verbaasden; want dat hadden ze hem nog nooit zien doen.
[7] Maar de engel zei: 'Ik ben nu toch al een hele tijd bij u; waarom geeft u mij thuis dan nooit een beker wijn?'
[8] Jonaël zegt: 'We hadden niet eens kunnen dromen, dat een engel op aarde het een of andere voedsel zou gebruiken?!'
[9] 'Vreemd!', zegt de engel. 'U heeft toch gezien, dat de Heer van alle hemelen ook at en dronk, en Hij is toch de hoogste en volkomenste geest; waarom zouden wij engelen, nu wij ook een lichaam gebruiken moeten om u in de materie te dienen, niet eten en drinken?!
[10] Als u mij ook een stukje vis en wat brood geeft, dan zult u meteen zien dat ik niet alleen drinken, maar ook behoorlijk goed eten kan; want waar de Heer aardse spijzen gebruikt, daar doen de engelen dat ook.'
[11] En Jonaël geeft de engel een hele vis en een goed stuk brood, en de engel pakt alles aan en eet het op.
[12] Nadat de engel aan de beiden getoond had dat een geest ook best in staat is stoffelijk voedsel te gebruiken, vraagt Jonaël aan hem, hoe dat nu mogelijk was, omdat hij in de aard van de zaak toch een geest was.
[13] De engel zegt: 'Heeft u wel eens een dood mens zien eten en drinken?' Jonaël zegt: 'Zoiets heeft nog niemand gezien.'
[14] De engel zegt: 'Als een zielloos en geesteloos lichaam, dat op zichzelf bijna geheel uit materie bestaat, geen eten tot zich neemt en ook niet nemen kan, dan moet het toch de ziel en de levensgeest in dit lichaam zijn die het voedsel opneemt. Omdat het lichaam niets anders is dan een handlanger van de ziel en voor zichzelf geen voedsel nodig heeft, daarom is het dus de ziel en haar geest die zolang het voedsel van de aarde gebruikt als ze haar lichaam bewoont, en het in stand houdt doordat ze het haar afval laat eten! Want het lichaam wordt gevoed door het afval van de ziel.
[15] Maar als dus in de materiële mens slechts de ziel, zolang ze in het lichaam woont, het voedsel van de aarde gebruikt, dan mag ik als ziel en geest, zolang ik mijn voeten op deze aarde zet om u te kunnen dienen, en daarvoor een bepaald soort uit luchtmaterie geschapen lichaam heb, toch ook wel aards voedsel tot mij nemen?! -Wat dunkt u?'
«« 206 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.