Genezingen in Kis en bij Kisjonah.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 218 / 242 »»
[1] Als wij thuis komen, lopen verscheidene bedienden ons tegemoet en vertellen, dat niet lang na ons vertrek naar het dal veel vreemdelingen arriveerden die nadrukkelijk naar Mij vroegen, en naar wat Ik hier deed en waarheen ik nu gegaan was. Maar de dienaren, die zagen dat de vreemden verklede Farizeeën waren, zeiden tegen hen dat Ik allang uit deze streek vertrokken was, en dat ze vermoedden dat Ik misschien naar Damascus of mogelijk zelfs naar Perzië naar de heidenen was gegaan; want tijdens Mijn aanwezigheid had Ik meermalen gezegd: 'Het heil wordt van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven!'
[2] Toen hadden deze verkenners zich zichtbaar geërgerd, en één van hen had daarop gezegd: 'Boeven kunnen wel de vruchten van de jonge bomen afschudden, maar dat kunnen ze niet van een oude boom, die eerst heel voorzichtig beklommen moet worden, als je bij de met vruchten beladen takken wilt komen! Deze kunstenmaker zal het oude Jodendom heel weinig last bezorgen!'
[3] Daarop hadden zij, de bedienden, gelachen en gezegd; 'Nou, pas maar op dat de boom niet zo rot is, dat hij omwaait! Het schijnt ons toe dat jullie boom eigenlijk allang dood is en er van een vrucht - tenzij je de verdorde takken met gedroogde vijgen behangt en zo iets een wonder noemt allang geen spoor meer te vinden is!' .
[4] Na die opmerking waren deze kennelijke Farizeeën erg ontstemd en begonnen de bedienden te bedreigen.
[5] Maar de bedienden hadden gezegd: 'In de eerste plaats zijn wij Grieken en hebben de godsdienst van de keizer en daarom kunnen wij over jullie domme gedoe, dat je leer van God noemt, danig lachen, en je kunt ons niets maken als we dat niet in je tempels en scholen doen. En in de tweede plaats zijn we hier met velen, die dienen in het huis van de grote en machtige Kisjonah; en als je dus niet snel maakt dat je hier vandaan komt, dan gaan we jullie met knuppels de weg wijzen!' Toen beten ze van kwaadheid hun lippen stuk en verdwenen langs de zee over de omhooglopende weg, die van hier naar Jeruzalem voert.
[6] Nu willen wij U, Heer Jezus, vragen of we zo goed gedaan hebben!'
[7] Ik zeg: 'Op één ding na hebben jullie goed gehandeld; het was niet goed dat je hen een welbewuste onwaarheid hebt verteld! Het zou beter geweest zijn als je hen de waarheid gezegd had. Dan zouden ze op ons gewacht hebben, en wij zouden hen geholpen hebben; want het waren merendeels zieken, met daarbij wel enige Farizeeën, maar van een iets betere soort. Nu zijn ze bij de heuvel gelegerd die aan het boveneind van de bocht ligt; ga daar zo snel mogelijk met ezels en muildieren heen en breng ze allemaal hierheen. Zeg tegen hen: 'De Heer is gekomen en wacht op u!' Leg de zieken op de muildieren en ezels, en laat de gezonden te voet komen!'
[8] Na deze wens van Mij gaan de dienaren, hoewel het al tamelijk laat en schemerig is, op weg en brengen na een uur allen mee, die ze voorheen in hun blinde ijver verjaagd hadden.
[9] Meteen komen vijf Farizeeën met de verschuldigde eerbied naar Mij toe en beklagen zich erover, dat de bedienden hen zeer ruw behandeld hebben, en dat deze hen beledigd en belogen hebben.
[10] Maar Ik sus hen en zeg, dat het van de bedienden geen boze opzet was geweest. 'Want ze deden dat alleen maar uit blinde liefde voor Mij, omdat ze dachten in u Mijn vijanden te zien. Daarom heb Ik ze ook na Mijn aankomst direkt opgedragen om u te halen en zo goed mogelijk hier te brengen; en zo moesten ze tegenover u meteen weer goedmaken, wat ze eerder misdaan hadden; en Ik vind, dat de zaak hiermee van de baan is.'
[11] De Farizeeën zeggen: 'Zo is het; alles is nu weer helemaal in orde. Maar nu over iets anders!
[12] Wij zijn helemaal uit Bethlehem gekomen, omdat we over uw buitengewone geneeskunst wonderlijke dingen gehoord hebben. Daarom hebben wij onze zieken ook meegebracht; degenen, die nog zoveel kracht hadden dat ze hun voeten konden gebruiken, moesten natuurlijk lopen, -de zwakkeren hebben we echter op lastdieren hierheen gebracht. Wij vragen u, of u zich over de lijdenden wilt ontfermen en hen wilt genezen van hun kwalen!'
[13] Ik zeg: 'Waar zijn dan diegenen, die u op lastdieren van Bethlehem hierheen gebracht hebt? Daar hebben de bedienden Mij niets over verteld.'
[14] De vijf Farizeeën zeggen: 'Wij hebben ze aan de andere kant van de bocht in de herberg gebracht, omdat we niet konden weten of u er wel was. Want het was toch al erg moeilijk te weten te komen dat u zich in deze tijd meestal hier ophoudt, en het was helemaal niet zeker dat we u hier aan zouden treffen, maar we hebben het er toch op gewaagd. Anders zou men hier wel geweten hebben waar u zich dan zou bevinden, of wanneer u zo ongeveer terug zou komen. Vanwege die onzekerheid hebben we dan ook onze ergste zieken in de voornoemde herberg ondergebracht, opdat ze daar verzorgd zouden worden terwijl wij moeite deden ergens bij u te komen om u te vragen u te ontfermen over onze erge zieken! Daarom hebben we ook onze legerplaats op de berg boven de herberg gesitueerd, zodat we zo dicht mogelijk bij onze zieken zouden zijn die met moeite in de herberg zijn ondergebracht.
[15] Heer en meester, nu hebben we alles gezegd en verder hebben we niets te vertellen. Als u het dus wilt, ontferm u dan over de armen en lijdenden!'
[16] Ik zeg: 'Het is zo: Als u geen wonderen en tekens ziet, dan is uw geloof zwak; zonder de kracht van het geloof kan er echter weinig gedaan worden tot heil van de mensen! Maar als u gelooft, dan zult u de heerlijkheid van de macht Gods in de mens zien!'
[17] Allen antwoorden: 'Ja, ja, Heer. Wij geloven allemaal. Wie zoals u een dode dochter van de overste Jaïrus in het leven kan terugroepen, die kan ook alle andere ziekten genezen die nog lang niet zo erg zijn als de dood! Want over die daad werd tot voorbij Bethlehem, de stad van David, gesproken!'
[18] Met opgeheven handen zeg Ik dan: 'Nu dan, laat het dan gebeuren zoals jullie geloven!'
[19] Alle zieken, die op het erf wachtten op genezing, werden plotseling kerngezond, begonnen te jubelen en te roepen van vreugde en riepen luid: 'Wij zagen een licht ons lichaam binnengaan - en toen waren we gezond; en we voelen ons nu zo goed alsof we nooit wat gemankeerd hebben. Heil Hem, die ons zo onverwacht heeft genezen!'
[20] De Farizeeën kunnen van verbazing bijna geen woord uitbrengen. Na een poosje horen ze echter ook in het plaatsje Kis luid roepen en jubelen; en de Farizeeën met de geheel genezen zieken lopen zo snel mogelijk naar buiten om te zien wat dat lawaai betekent. Maar dan zien ze al gauw hun zieken uit de herberg, die allen als vrolijke herten in het rond springen en voortdurend 'Heil aan de man' roepen, voor hem die hen zo wonderbaar genezen had.
[21] Als de genezenen de vijf Farizeeën tegen komen, vragen deze aan de jubelenden, wanneer en hoe ze genezen werden. Allen, ongeveer dertig mensen, vertellen hen in koor, hoe dat om zo en zo laat gebeurde, en dat ze een licht in hun lichaam hebben zien gaan.
[22] Zo merken de vijf, dat het precies op het moment was toen Ik zei: 'Laat het gebeuren, zoals jullie geloven!', en dat degenen in de herberg door een licht genezen werden.
[23] Er heerst een algehele verbazing, en de genezenen roepen: 'Breng ons naar de genezer, zodat wij hem persoonlijk onze lof en ons loon brengen!'
[24] Nu brengen de Farizeeën hen tot Mij, en ze vallen voor Mij neer en geven God de eer, omdat Hij aan een mens deze kracht gaf!
[25] Maar Ik zeg dat ze op moeten staan en tevens waarschuw ik hen allen, terwijl Ik ze de voor hen klaargemaakte eetzaal aanwijs, dat ze niets van deze gebeurtenis mogen vertellen, niet in Jeruzalem en ook niet in de stad van David.
[26] En als één man beloven ze Mij, dat ze dat zoveel mogelijk zullen trachten te voorkomen; alleen zou het wel moeilijkheden geven als ze weer kerngezond in de stad terug zouden komen; maar ze zouden toch al het mogelijke doen om Mij vooral niette verraden.
[27] Ik zeg dat Ik dat een goed voornemen vind en breng hen Zelf in de eetzaal, waar verfrissingen en allerlei versterkingen op hen staan te wachten. Ik zegen hun spijzen en dranken en geef ze dan de raad om naar behoefte te eten en te drinken en verzeker hen, dat ze er geen schade van zullen ondervinden. En ze beginnen te eten en te drinken; maar Ik trek Mij daarna in een ander vertrek terug, waar de eerlijke Baram uit Jesaira nog voor Mij en de Mijnen een buitengewoon rijkelijke maaltijd geserveerd had, waaraan Kisjonah en zijn familie blij naast Mij zittend deelnamen.
«« 218 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.