Het verhaal van de diefstal.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 238 / 242 »»
[1] Faustus zegt: 'Nu, spreek dan! Mijn woord van eer, er zal jullie geen haar gekrenkt worden!'
[2] Dan zegt een Farizeeër, verschrikkelijk bevend van doodsangst: 'Heer, schenkt u mij ook het leven, als ik spreek?'
[3] Faustus zegt: 'U ook; want u bent de minste van hen.'
[4] Dan schreeuwen de andere elf Farizeeën: 'Weet je dan met, dat je liever moet sterven - dan voor God een verrader te worden?!'
[5] Maar de ene Farizeeër zegt: 'Dat weet ik, maar van God is hier geen sprake; het gaat hier alleen maar om jullie schandalige bedrog tegenover de Romeinen. Door een schandelijke list wisten jullie de grote buit zo keurig van de Romeinen te stelen, dat de hele wereld zich daar echt over moet verbazen."
[6] Jij als eerste hoofdboef was gekleed in de kleding van de opperlandvoogd, die nu in Sidon, maar ook vaak in Tyrus resideert, je had de grote keizerlijke ring als teken van de macht en je had een gouden zwaard en de heersersstaf van heel Palestina, Coelesyrië, Klein-Azië en de gehele Pontus.
[7] Bovendien zie je er uiterlijk net zo oud uit als de hoogst eerwaardige grijsaard Cyrenius, je nam zijn naam aan en je had je een gevolg en een hofhouding aangeschaft, gelijkend op die van Cyrenius, daarbij zat je op een imposant paard. Toen de leider van het geldtransportje begroette als opperlandvoogd en je op een halve dagreis van Tyrus, denkend dat je de stadhouder was, de getekende bevelrollen gaf en daarbij dan ook de gelden en de schatten, die jouw verklede Romeinse soldaten in ontvangst namen, gaf je hem bevel om zo snel mogelijk naar de Pontus terug te trekken, omdat je met zekerheid vernomen had, dat daar vanwege de belastingafpersingen onlusten uitgebroken waren en dat de bewoners van de Achterpontus zich met sterke Skythenhorden tegen de overheersing van Rome verbonden hadden. Uitstel zou gevaarlijk zijn; daarom was hij als opperlandvoogd, na een korte en duidelijke opdracht van Rome, hem, de dappere overste van de Pontus en Klein-Azië, zo ver tegemoet getrokken, om hem in dit dringende geval de snelle terugweg een beetje te bekorten!
[8] Natuurlijk is de overste van de Pontus en Klein-Azië toen met zijn drieduizend ruiters zo snel mogelijk omgekeerd en in een paar uur was hij al zo ver van ons verwijderd, dat wij onmogelijk meer iets van hem te vrezen hadden. Ons allen was op leven en dood opgedragen te zwijgen en ieder zou tweehonderd pond zilver krijgen, die we echter tot op heden nog niet ontvingen, want dat zou pas in Jeruzalem gebeuren. Het noodlot wilde het echter anders, en van die tweehonderd pond hoeven we niet veel meer te verwachten.
[9] Het geld en de schatten werden toen 's nachts naar Kapérnaum gebracht, waar ze nu al ongeveer twee maanden lagen, en de geheime weg is enkel en alleen aangelegd ten behoeve van de grote schat en leidt volgens mij niet naar Jeruzalem, maar naar een grote verborgen grot in deze bergen, waarin - en niet in de tempel - al heel veel duizenden ponden goud en zilver liggen te wachten.
[10] Slechts wij twaalven waren met dit geheim bekend, en buiten onze dertig handlangers weet geen Farizeeër er iets van af. De helpers weten alleen niet voor welk doel het is. Tegen hen is gezegd, dat alles bewaard wordt voor de toekomstige Messias, die de Joden in deze tijd zal bevrijden van het juk van de Romeinen. Maar ik ken natuurlijk wel een andere reden, en dat is in de eerste plaats: een uitermate luxueus leven, -en in de tweede plaats een geweldige mogelijkheid tot omkopen, als men in belangrijke gevallen de Romeinen naar zijn pijpen wil laten dansen, of om een functie van overste in de tempel te kopen, wat natuurlijk altijd ontzettend veel geld kost. Nu weet u alles; u kunt ook alle dertig ondervragen, maar zij zullen u hetzelfde zeggen.
[11] Slechts de panden waren voor Jeruzalem bestemd, om de tempel gunstig te stemmen; de gelden en schatten zouden echter naar de andere in het hol zijn gegaan, als ze hier niet zo'n geweldige schipbreuk hadden geleden. Nu weet u precies hoe de zaken staan, en moet u maar doen wat u rechtvaardig vindt; maar wees tegen mij en de dertig verblinden niet te hard en te onverbiddelijk rechtvaardig!'
[12] Faustus zegt: 'Tegen u en de dertig zal ik niet als rechter, maar als beschermer optreden; maar wat met de elf moet gebeuren, daarover zal Cyrenius oordelen! Zeg mij alleen, of er van de gelden en schatten niets is weggenomen, of alles wat uit Klein-Azië gebracht werd hier bij elkaar is, en of u iets weet van de beroemde grot.'
[13] De Farizeeër zegt: 'Het geheel, inclusief de wagens, is nog net zo onbeschadigd en compleet zoals het ontvangen werd. Wat betreft de beroemde grot, weet ik als mede eedgenoot natuurlijk precies wat deze bevat, en zonder een van ons twaalven kan geen mens de toe en ingang vinden.'
[14] Nu prijst Faustus de minder rijke Farizeeër, die Pilah heette, en hij zei tegen Kisjonah: 'Wel, vriend, en nu mijn dierbare schoonvader, de grot die naar het schijnt in uw gebergte ligt, zal dat, wat u volgens het eerste oordeel toekomt, geven; maar neem de gelden en de schatten van de keizer vast in bewaring; want bij u zijn die tot het eind van dit buitengewone proces het best bewaard.
[15] Verzorg Pilah op mijn rekening, maar geef de dertig voor deze nacht een goed bewaakt nachtverblijf; zolang de grot niet leeg is, kan ik hen de vrijheid niet geven; maar na de ontruiming kunnen ze gaan waar ze willen, omdat hun bereidwilligheid ons tot grote ontdekkingen heeft geleid.'
«« 238 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.