De menswording van het eeuwige woord.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 3 / 242 »»
[1] (En het woord werd vlees en woonde onder ons, en wij zagen Zijn Heerlijkheid, een heerlijkheid als van de eniggeboren zoon van de Vader, vol genade en waarheid. Joh. 1:14) Als de mens zo door de wedergeboorte een echt kind van God wordt, welke geboorte als het ware door God of de liefde tot God plaats vindt, dan komt hij tot de heerlijkheid van de bron van alle licht in God, ofwel tot het eigenlijke goddelijke bestaan. Dit bestaan is de werkelijke eniggeboren zoon van de Vader, zoals het licht inwendig verborgen rust in de warmte van de liefde, zolang de liefde het niet opwekt en uit zich naar buiten Iaat stralen. Dit heilige licht, dat zo naar buiten straalt, is in wezen de werkelijke heerlijkheid van de zoon van de Vader en het doel van iedere wedergeborene; daar wordt de wedergeborene gelijk aan die heerlijkheid, welke eeuwig vol genade (Gods licht) en vol waarheid is, en dit is de echte werkelijkheid of, anders gezegd, het vlees geworden woord.
[2] (Johannes getuigt van Hem, roept de mensen op en zegt: Deze was het van wien ik gezegd heb: Die na mij komt, is voor mij geweest, want hij was eerder dan ik. Joh. I: 15) Johannes geeft van dit alles een juist getuigenis, en hij maakt de mensen direct na de doop in de rivier de Jordaan er op opmerkzaam, dat de mens, die hij zojuist gedoopt heeft, Degene is, waarover hij al keer op keer in zijn boetepredikingen tegen het volk gezegd heeft dat men Hem waardig moest ontvangen en dat Hij, Die na hem zou komen, vóór hem geweest was, er dus eerder was dan hij. De diepere betekenis hiervan is: Dit is de bron van alle licht en de oerbron van al het licht en zijn, Die vóór al het bestaande was, en waaruit al het bestaande voortkwam.
[3] (Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16) Deze bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen zelf in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in God, en aan de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun licht en vrije leven te danken.
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
[6] Het eerste teken van Gods gunst was iets noodzakelijks, zonder enige vrijheid en dus ook zonder duurzaamheid. Het tweede teken van Gods gunst Iaat de mens echter volkomen vrij om het te aanvaarden of niet, en daarom -omdat het in het geheel niet dringt of dwingt -is het voor altijd en eeuwig onaantastbaar. Want waar geen vijand is, is ook geen vernietiging; onder 'vijand' wordt hierbij alles verstaan wat een vrij bestaan, hoe dat er ook uitziet, belemmeren zou.
«« 3 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.