Het echte ereteken.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 31 / 242 »»
[1] (Velen nu van de Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, terwille van de vrouw, die getuigde: 'Hij heeft mij alles gezegd, wat ik heb gedaan'. Joh. 4:39) En zo ging het tot aan de avond, en heel veel van degenen, die uit de stad tot Mij waren gekomen, geloofden nu in Mij, eerst vanwege het getuigenis van de vrouw, die het stadsvolk in vurige bewoordingen wist te vertellen, hoe Ik haar alles vertelde wat ze ooit gedaan had; vervolgens echter geloofden velen ook aan de hand van wat de leerlingen over Mij getuigden. Het grootste geloof echter hadden die Samaritanen, die zo dicht bij Mij waren, dat ze Mij zelf konden horen spreken.
[2] Want sommigen van hen, die de schrift goed kenden, zeiden: 'Deze spreekt als David, die zegt: 'De geboden des Heren zijn waar en verblijden het hart; de geboden des Heren zijn zuiver en verlichten de ogen! De vrees des Heren is onverdeeld en blijft eeuwig en de rechten des Heren zijn onloochenbaar en geheel en al rechtvaardig. Ze zijn kostbaarder dan goud en veel fijn goud; ze zijn zoeter dan honing en honingzeem. Uw wil, Heer, doe ik graag en Uw wet heb ik in mijn hart; ik wil Uw gerechtigheid prediken in de wereld. Zie, ik wil mij de mond niet laten snoeren, Heer, dat weet u. Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart; ik spreek van Uw waarheid en Uw heil. Ik verberg Uw goedheid en Uw trouw niet voor de wereld' - Wij weten, en dit getuigenis van ons is vol waarheid en kracht, dat Degene, Die zo spreekt en handelt zoals David vóór Hem in Zijn naam sprak en handelde, dat dat werkelijk de beloofde Messias is. Hij is de enige, Die na David zo gesproken en gedaan heeft als David; daarom is Deze ongetwijfeld de Christus, de eeuwige gezalfde van God! Deze willen we daarom geheel en al aanvaarden!'
[3] (Toen nu de Samaritanen naar Hem toe kwamen, vroegen zij Hem bij hen te blijven! En Hij bleef toen twee dagen daar. Joh. 4:40) Nadat deze Samaritanen zo onder elkaar van Mij getuigden, kwamen ze gezamenlijk in alle eerbied naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik bij hen wilde blijven. Want ze zeiden: 'Heer, U, Die waarachtig Christus bent, zoals wij U nu duidelijk herkend hebben, blijf bij ons; want in Jeruzalem zult U weinig geloof vinden, in plaats daarvan echter des te meer ongeloof en alle soorten vervolging! Want iets slechters dan een Farizeeër is er op de hele aarde niet te vinden, noch op het land, noch in het water. Hier zal men U echter behandelen, zoals het voor Diegene past, Die ons door Mozes, David en de profeten voorspeld is!'
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Beste mannen uit Sichar! Het verheugt Mij echt, dat Ik zo'n goede oogst op jullie akker geoogst heb; maar het zou niet netjes van Mij zijn als Ik daar, waar Ik de zieken genezen heb en waar ze nu gezond zijn, zou blijven en nooit meer naar de vele andere zieken zou omkijken! Ik zal echter nog twee dagen bij jullie blijven en pas op de derde dag verder naar Galiléa afdalen.
[5] (En er geloofden nog veel meer in Hem vanwege Zijn woord. Joh. 4:41) Daarop kwamen er nog veel meer bij, die voordien nog niet helemaal vast geloofden, en zij getuigden nu van hun rotsvaste geloof. Ook de vrouw was daar nu, netjes gekleed, en zij zei tot degenen, die nu geloofden: 'Beste vrienden, jullie zult me nu zeker wel een ereplaats geven? Want ik heb jullie als eerste de weg hierheen gewezen, toen je mij uit de grap vroeg, waar de brand was!'
[6] (En zeiden tot de vrouw: 'Wij geloven voortaan niet meer omdat jij het zei; want wij zelf hebben Hem gehoord en onderkend, dat Deze waarlijk de Christus is, de Heiland der wereld. Joh. 4:42) Toen zeiden de Samaritanen: 'Als de Heer je eerder dan ons heeft aangenomen, dan krijg je bij ons ook de eer, zoals dat in Sichar gebruikelijk is. Maar van nu af aan en in de toekomst geloven wij niet meer vanwege jouw woorden; want we hebben Hem nu Zelf gehoord en herkend; Hij IS waarlijk Christus, de Heiland der wereld! En jij zult ons nu nooit geloviger maken, dan we al zijn! Maar van nu af aan zal je ook bij ons echt geëerd worden, als je in het vervolg niet meer zondigen zult!'
[7] De vrouw antwoordt: 'Ik heb in al die tijd heus niet zoveel gezondigd, als jullie tot mijn spijt nog steeds veronderstelt. Voordat ik met een man trouwde, heeft er nog nooit een man mijn lichaam aangeraakt; en nadat Ik getrouwd was, leefde ik geheel zoals dat voor een gehuwde vrouw behoort. Dat ik geen kinderen kreeg en dat ieder van mijn rechtmatige mannen, na gemeenschap met mij, weldra moest sterven, daar kon ik werkelijk niets aan doen. Daarvoor kan men niet mij, maar hoogstens degenen, die mij besmet hebben, aansprakelijk stellen. Nadat mijn vijfde man gestorven was en ik mijn hartzeer nauwelijks verdragen kon, heb ik besloten om nooit meer een man te trouwen. Maar na een jaar kwam, zoals jullie wel weten, een dokter naar Sichar met kruiden, oliën en zalven en genas veel mensen; ik ging ook naar hem toe, gedreven door mijn zeer voelbare nood, in de hoop dat hij mij kon helpen.
[8] Hij bekeek mij echter en zei: 'Vrouw, ik zou de hele wereld er voor geven, als ik je kon helpen, want mijn oog zag nog nooit een mooiere vrouw dan jij! Hoewel ik je er niet van af kan helpen, kan ik je ziekte toch wel verzachten! Hij kwam in mijn armelijke huis wonen, gaf mij iedere dag verzachtende middelen en zorgde voor mij; maar hij heeft mijn zieke lijf nog nooit met slechte bedoelingen aangeraakt, zoals jullie dat geheel ten onrechte schijnen te denken!
[9] En dus ben ik wel voor God altijd een zondares, net zoals jullie ook zeker allen zondaars zijn, maar ik ben niet datgene, waarvoor je mij belieft te houden. Degene echter, Die hier aan de Jacobsbron zit, Die mij eerder gezegd heeft wat ik allemaal gedaan heb, Die moet je maar eens vragen of ik de naam van openbare zondares verdien of niet, en Hij zal het jullie zelf zeggen.'
[10] Nu kijken de Samaritanen elkaar verbaasd aan en zeggen tegen de vrouw: 'Goed, goed, wees maar niet zo boos, we hebben het eerlijk gezegd niet zo kwaad gemeend; om het goed te maken beloven we je dat je nu ereburgeres van Sichar wordt. Zeg eens, ben je nu tevreden over ons?'
[11] De vrouw antwoordt: 'O maak je maar niet bezorgd over de eer van een arme vrouw! Ik heb mijzelf al het grootste deel van het eerbetoon toegeëigend!'
[12] De Samaritanen zeggen: 'Hoe heb je dat dan wel gedaan? Wij weten niets af van een ereteken dat de stad je uitgereikt zou hebben! Waar heb je dat dan vandaan?'
[13] Dan zegt de vrouw, terwijl ze op Mij wijst, met tranen van liefde en oprechte dank in haar ogen: 'Hier zit Hij nog! Hij alleen is nu mijn hoogste eer, een eer, die mij niet door jullie en ook niet door de hele wereld gegeven is en die mij dus net zo min afgenomen kan worden! Want Hijzelf heeft hem mij gegeven en van Hem heb ik hem gekregen! Ik weet wel, dat er niets in mijn hele wezen de moeite waard is om van Hem, de Heer der heerlijkheid eerbetoon te krijgen; maar Hij gaf het en ik nam het voor jullie en vertelde jullie van Hem, omdat je voordien niets van Hem wist. Zie, dat is het wat ik hier heb en wat je mij niet gegeven hebt, en omdat ik het nu eenmaal heb, kunnen jullie het mij niet meer afnemen, en het is een ereteken van de juiste soort en het houdt zijn waarde tot in eeuwigheid. Jullie ereteken is echter maar tijdelijk en dan nog alleen maar voor Sichar, en dat kan men missen als men het eeuwige heeft. Ik hoop dat je nu begrijpt hoe en wanneer ik mijn grootste deel van de echte eer genomen heb.'
[14] De Samaritanen zeggen: 'Heb je dan een bevoorrechte positie, omdat je toevallig als eerste uit het dorp kwam en hier de Christus aantrof? Wij hebben Hem nu ook gevonden en prijzen Hem nu in onze harten net als jij, en Hij beloofde ons ook, net als aan jou, om hier twee dagen in onze stad te blijven. Dit alles in overweging genomen, hoe kun jij het dan hebben over een eerste eer, die jij nog voor ons kreeg?'
[15] 'Beste mannen van Sichar', zegt de vrouw daarop, 'als ik jullie zou willen overtuigen, dan zouden we nooit klaar komen. Ik heb het je nu gezegd, hoe het geheel volgens de waarheid is, een tweede keer zeg ik het jullie echter niet meer! Verscheidene van jullie hebben Romeins recht gestudeerd en zijn nu volgens deze wetten rechters en zeggen, dat het een verstandig recht is! Ik heb deze wetten gelezen, want ik ken het Romeins, en nu staat daarin: Primo occupanti jus! (Het recht van degene, die er het eerst mee begonnen is) Aangezien ik hier de eerste was, geeft mij dat het recht van de eerste, en dat kunnen jullie mij niet ontnemen.'
[16] Toen zwegen de Samaritanen en hadden geen weerwoord voor de vrouw, want ze had hen op hun zwakke plek geraakt, en ze wisten daartegen niets in te brengen. Hun antipathie tegen de Joden maakte, dat ze grote vrienden van de Romeinen waren, en de wijsheid en ordening van het Romeinse recht hoog achtten; daarom zwegen ze nu, omdat de vrouw hen met de Romeinse wet om de oren sloeg.
[17] Dat de vrouw de Romeinse taal zo goed kende is niet zo verwonderlijk, want de Samaritanen spraken bijna doorlopend Romeins en ten dele ook Grieks, omdat ze zelfs in de taal iedere overeenkomst met de Joden wilden vermijden.
«« 31 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.