Bij Ezau's slot. De koopman en het hoogste ambt.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 55 / 242 »»
[1] We gaan nu verder met onze wandeling en komen na een uur in een mooi schaduwrijk bos, dat eigendom is van een rijk koopman uit Sichar. In dit bos zijn allerlei verfraaiingen aangebracht, zoals kleine tuinen, beekjes, vijvers met vele soorten vissen, en allerlei vogels. Aan het eind van het zeer uitgestrekte bos staat een oud en heel groot kasteel met dikke beschermende muren. Dit kasteel had Ezau gebouwd en hij woonde daar ten tijde dat Jacob in den vreemde was. De stormen der tijden hadden het niet onberoerd gelaten, maar deze koopman had er veel geld aan besteed en het weer geheel bewoonbaar gemaakt, en hij woonde met zijn hele huishouding vaak in dit kasteel, en woonde er ook nu. Hij was weliswaar iemand die veel goeds deed, en hij had nog meer landgoederen, maar op dit bezit was hij bijzonder gesteld en hij vond het niet prettig, als zijn grote bos door te veel mensen betreden werd, want hij gaf veel uit voor de aanleg en het onderhoud ervan.
[2] Toen hij uit zijn kasteel zag, dat zich een grote menigte mensen door het bos in de richting van de kasteelmuren bewoog, stuurde hij snel een groot aantal dienaren en knechten om ons uit het bos te verwijderen en om te vragen, wat we daar deden.
[3] Ik zei echter tegen de knechten: 'Ga naar uw heer en zeg hem: zijn en uw Heer laat weten dat Hij, tesamen met allen, die bij Hem zijn, bij hem het middagmaal zullen gebruiken!'
[4] De knechten en dienaren gaan daarop meteen weer terug en zeggen dat aan hun heer. Deze vraagt ze echter of ze ook wisten, wie Ik, die zoiets van hem verlang, wel was. De knechten en de dienaars antwoorden en zeggen: 'Wij hebben toch al gezegd, dat hij ons toegesproken heeft, alsof hij uwen onze heer is, waarom vraagt u dat dan nog een keer?! Hij wordt omringd door zeven koninklijk geklede dochters en daarachter volgt hem een onafzienbare menigte! Misschien is hij wel een vorst uit Rome, en u zult er zeer zeker goed aan doen hem tegemoet te gaan, en hem bij de grote toren aan de muur met alle eerbetoon te ontvangen!'
[5] Als de koopman dat hoort, zegt hij: 'Breng mij dan direct mijn duurste feestkledij en zorg, dat iedereen er zo feestelijk mogelijk uitziet! Want zo'n vorst moet schitterend ontvangen worden!'
[6] Het hele kasteel is dan meteen een en al actie, de koks en kokkinnen duiken in de provisiekamers en torsen massa 's eetwaren naar de keukens, en de tuinlieden haasten zich de grote tuin in om allerlei heerlijk fruit te plukken.
[7] Na een poosje komt de kasteelheer, omgeven door honderd van zijn voortreffelijkste dienaren, in piekfijne kledij naar Mij toe, buigt driemaal tot hij bijna de grond raakt, en verwelkomt Mij en allen die Mij vergezellen, en dankt voor de hoge eer die hem te beurt valt, want hij denkt dat Ik werkelijk een vorst uit Rome ben.
[8] Ik kijk hem aan en vraag hem: 'Vriend, wat vind u het hoogste ambt dat een mens op aarde kan bekleden?'
[9] De rijke koopman zegt: 'Heer, vergeef mij, uw gehoorzame slaaf, ik was zo dom om uw buitengewoon wijze vraag niet te begrijpen, zoudt u daarom van uw onmeetbare berg der wijsheid af willen dalen, en de vraag genadiglijk zo willen stellen, dat het voor mijn absolute domheid te begrijpen is!' (Hij had de vraag heel goed begrepen, maar men had in die tijd het kinderachtige hoffelijke gebruik om ook maar de eenvoudigste vraag niet meteen te begrijpen als een hooggeplaatst persoon Iets vroeg, want daardoor verhoogde men de wijsheid van het hoge personage.)
[10] Maar Ik zeg tegen hem: 'Vriend, u hebt Mij heel goed begrepen en u doet maar net alsof u Mij niet begrijpt, terwille van een oude en geheel overleefde traditie. Laat die poespas maar achterwege, en geef Mij antwoord op Mijn vraag!'
[11] De koopman zegt: 'Ja, als het mij toegestaan is, o verheven heer, om direct op uw belangrijke vraag te antwoorden, dan geloof Ik met uw verheven toestemming de belangrijke vraag wel begrepen te hebben, en mijn antwoord zou dan het volgende zijn: Ik zie en houd het ambt van keizer natuurlijk als het allerhoogste wat een mens op deze aarde bekleden kan.'
[12] Ik zeg: 'Maar vriend, waarom staat u zichzelf nu zo tegen te spreken en gaat u tegen uw eigen devies in, dat luidt: 'De waarheld is het hoogste en heiligste op deze aarde, en een ambtenaar, die in zijn ambt getrouw is aan waarheid en gerechtigheid, bekleedt het hoogste en verhevenste ambt op aarde!' Dat is toch uw lijfspreuk?! Hoe kunt u dan nu zeggen, dat u het ambt van keizer als het hoogste ziet, terwijl deze toch als hoogste bevelhebber met ruw geweld te maken heeft, wat zeker niet altijd gebaseerd is op waarheid en gerechtigheid?!' .
[13] De rijke koopman kijkt hiervan op, en zegt na enig nadenken: 'Machtige heer! Wie heeft u mijn lijfspreuk verteld? Ik sprak hem nog nooit hardop uit, wel dacht ik hem meer dan duizend keer! Want het is maar al te waar, dat de naakte waarheid maar beter niet altijd gezegd kan worden, en uit politieke overwegingen kun je beter je mond houden, wil je er bij de mensen zonder kleerscheuren afkomen!
[14] Maar ik merk nu wel dat u, o hoge vorstenzoon, zelf een groot vriend bent van waarheid en gerechtigheid, en daarom zult u het ook wel op prijs stellen als men tegen u de waarheid spreekt, want hoge heren willen nooit de waarheid horen en zij houden daarom de vleierij in eer, want dat bevalt hen veel meer, en alle rechten van de mensen, zijn zeer tegengesteld aan hun wensen. Wat zij wensen, nemen ze van andere mensen -met geweld, zo is het vaak gesteld. Of de armen over het onrecht klagen, nu en in vroeger dagen, is niet iets wat hen bezeert, zij worden hoog geëerd. Wees daarom politiek en volg hun tactiek, anders wachten kerkers en galeien, die menigeen doen schreien!'
[15] Ik zeg: 'U heeft goed en oprecht gesproken! Ik ben het helemaal met u eens, maar zeg Mij nu eens, wie u eigenlijk denkt dat Ik ben!'
[16] De koopman zegt: 'Heer! Dat is een hele lastige vraag. Waardeer ik u te hoog, dan wordt ik uitgelachen, waardeer ik u echter te laag, dan is het met mij gedaan! Het lijkt me daarom beter nu hierop het antwoord schuldig te blijven, dan daarna voor dit antwoord in een kerker mij de tijd te verdrijven met kwelling en pijn!'
[17] Ik zeg: ' Als Ik u nu verzeker, dat u noch het een noch het ander te wachten staat, dan kunt u Mij toch wel een antwoord geven?! Zeg daarom zonder omwegen, wie u denkt dat Ik ben!'
[18] De koopman zegt: 'Een vorst uit Rome, denk ik - als ik het nu toch zeggen moet!'
[19] Achter Mij zegt Jonaël: 'Dat kon wel eens veel te gering zijn! U moet wel wat hoger raden, met die vorst komt u er niet!'
[20] De koopman schrikt en zegt: 'Is het dan toch de keizer zelf!!'
[21] Jonaël zegt: 'Nog steeds veel te min, raad daarom hoger!'
[22] De koopman zegt: 'Dat zal ik wel laten, want er is niets hogers dan een keizer van Rome!'
[23] Jonaël zegt: 'Toch wel! Er is zelfs nog veel hoger, denk na en zeg het dan zonder te aarzelen! Want ik zie aan uw gezicht, dat de keizer van Rome bij u op de laagste plaats staat, waarom zegt u dan wat anders dan wat u in uw hart voelt en denkt!'
«« 55 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.