Bij de Heer is de echte wil gelijk aan de daad.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 60 / 242 »»
[1] Na deze opmerking van Mij hebben we nu ook langzaam voortlopende de grote binnenplaats van het kasteel bereikt en daar komt de hele bediendenschaar verbaasd en verlegen de koopman tegemoet, en de opperdienaar, het hoofd van de bedienden, voert het woord en zegt: 'Heer, heer, dat is me een mooie geschiedenis! Onze koks en kokkinnen kunnen niets koken, alles mislukt! Om toch iets te hebben wilden we daarom de tafels in ieder geval voorzien van fruit en wijn en een goede hoeveelheid (brood; maar de kamers zijn zodanig afgesloten, dat we ondanks de grootste inspanning,niet één deur konden openen! Wat zullen we nu doen?'
[2] De koopman, die deels bijzonder verbaasd en deels zeer geërgerd was, zegt: 'Zo gaat dat nu, als ik ook maar één stap buiten de deur zet; niets dan een opeenhoping van wanorde! Wat hebben die koks en kokkinnen nu weer? Er zijn hier toch al vaak tienduizend gasten verzorgd en dan ging alles zoals het behoort; en nu zijn het er nauwelijks duizend, en overal heerst de grootste wanorde! Maar wat zie ik?! Uit alle ramen kijken jongemannen naar buiten; mijn kasteel is dus vol mensen, en jij en je ondergeschikte knechten zeggen, dat alle deuren in mijn kasteel afgesloten zijn?! Hoe zit dat nu? Liegen jullie en wil je je voor je traagheid verontschuldigen, of, als de kamers inderdaad afgesloten zijn, wie heeft ze dan afgesloten?'
[3] Het hoofd weet niet, wat hij zijn meester daarop zal antwoorden en de hele grote schaar dienaren van de kasteelheer is tot zijn zichtbare ergernis zeer verlegen en onder de indruk; niemand weet hoe te handelen of te helpen.
[4] Maar Ik zeg tegen de koopman: 'Beste vriend, laat de zaak maar op z'n beloop zoals het nu reilt en zeilt! Het is namelijk zo, dat toen jouw dienaren en wachters een tijdje geleden door jou naar Mij toegestuurd werden om Mij te vragen, wie Ik ben en wat Ik hier met zo'n groot gezelschap zoek, Ik, als een heer, van jou verlangde dat je ons allemaal een goed middagmaal moest geven! Je was meteen bereid om dat te doen, hoewel je niet wist, wie Degene is Die Zich het recht aanmatigt om van jou voor zoveel gasten een middagmaal te verlangen.
[5] Jouw dienaars en ook jij hielden Mij eerst voor een Romeins vorst, en dat was voor jou een reden te meer, om aan Mijn wens te voldoen; toen je echter tijdens ons veelzijdig leerzame gesprek tot de erkenning kwam, dat Ik de Messias ben, was je hart gelukkig en wenste nog sterker Mij en het hele gezelschap de beste verzorging te geven, zodat het Mij bevallen zou om bij je te blijven tot je jouw noodzakelijk geachte strijdmacht uit Boven en Achter-Azië tegen de Romeinen bij elkaar gebracht zou hebben, om onder Mijn leiding alle vijanden uit het land van God te verdrijven, omdat zij pure heidenen zijn en niet geloven in de levende echte God!
[6] Toen je dat in je binnenste besloten had, heb Ik ook iets in het geheim besloten, en wel, dat jij nu in je eigen huis Mijn gast zou zijn en Ik niet de jouwe! Daarom gaf Ik Mijn voortreffelijke dienaren daartoe opdracht, en zie, alles staat geheel klaar, en je zult vandaag aan Mijn zijde met hele echte hemelkost gevoed worden!
[7] Zet jouw tuinvruchten en dat wat je keuken heeft geproduceerd, maar voor aan die lasterende schreeuwers uit Sichar, die daar nog in het bos rondscharrelen en van ergernis niet weten wat te doen, omdat ze niet zijn uitgenodigd! Ik denk dat je daar geen moeite mee zult hebben; want als Ik bij iemand zie dat hij het goede wil, dan vind Ik die wil al meteen net zoveel waard als het werkelijke doen! Bij jou heb Ik een goede wil gezien en daarom bevrijd Ik je van de dure uitvoering daarvan. Want Ik ben rijker dan jij, en Ik wil Mij daarom niet door jou laten verzadigen, maar Ik wil dat jij door Mij wordt verzadigd!'
[8] Nu zet de koopman grote ogen op en zegt na enig diep nadenken: 'Heer, dat is teveel ineens voor een arm zondig mens! Ik ben niet in staat het wonder in al zijn grootte en diepte te begrijpen! Als u alleen maar een mens zou zijn, zoals ik maar een mens ben, dan zou u dat niet kunnen; want in uw gezelschap heb ik geen lastdieren gezien. Op wat voor een bijzonder vreemde manier moet u dan langs natuurlijke weg aan eten gekomen zijn?! Even geleden zag ik ook een paar van die hele mooie bedienden -of zijn er soms ook dienaressen bij? -in uw gezelschap en ik zie ze nog en het zijn dezelfde; maar waar zijn die dan vandaan gekomen? Ik heb veel vertrekken in mijn kasteel en de meeste daarvan zijn groot en ruim; tienduizend mensen kunnen er gemakkelijk een plaats vinden. Nu zie ik echter die mooie dienaren uit alle ramen op ons neer kijken! Daarom vraag ik nog een keer: waar vandaan en op wat voor manier zijn die dan hier gekomen?'
[9] Ik zeg: 'Vriend, als je uit dit huis naar een willekeurig ander land zou gaan om daar te kopen of te verkopen, dan neem jij toch ook de dienaren mee, die je nodig hebt, en laat je daardoor bedienen; nu, zo doe Ik het ook! Ik heb er buitengewoon veel; hoeveel het er zijn zou je bezwaarlijk ooit kunnen begrijpen. Als Ik dus op reis ga, waarom zouden Mijn dienaren en knechten dan bij zo'n gelegenheid thuis blijven?!'
[10] De koopman zegt: 'Heer, zonder twijfel is dat beslist zoals het hoort; ik wilde alleen maar weten, waar u en al die schitterende dienaren van u vandaan zijn gekomen. Dat, ja dat wil ik o zo graag weten.'
[11] Ik zeg: 'Laten we eerst het middagmaal gebruiken en dan hebben we daarna nog wel tijd voor verdere uitleg. Nu hebben we echter al genoeg gepraat en het wordt nu wel eens tijd om uit te rusten, en de inwendige mens te versterken. Laten we daarom naar de grote zaal gaan, die in dit slot aan de oostkant ligt, en van hieruit niet gezien kan worden, omdat we hier net aan de westkant van het kasteel staan waar je de grote zijvleugel van het kasteel niet kunt zien!'
[12] Van pure verwondering verliest de koopman bijna het bewustzijn en na een ogenblik van grootste verbazing zegt hij: 'Heer, nu wordt het geheel me bijna te overdreven wonderlijk! Er is ooit wel eens een oostvleugel aan dit kasteel van Ezau geweest, maar sinds deze oostvleugel heeft bestaan, zijn er toch al wel tweehonderd jaren weggegleden in het onherroepelijke verleden; ik en mijn voorouders weten er nauwelijks meer iets van. Hoe kunt u dan praten over de grote zaal in de oostvleugel van dit kasteel?'
[13] Ik zeg: 'Pas als je in dit kasteel van jou geen oostvleugel zult vinden, mag je wat zeggen; als je er echter een vindt, denk en begrijp dan, dat bij God alle dingen mogelijk zijn! Maar wees dan stil en zeg niets tegen Mijn gezelschap; want voor zulke dingen is Mijn omgeving nog niet rijp!'
[14] De koopman zegt: 'Waarlijk in alle ernst brand ik nu van nieuwsgierigheid om deze oostvleugel van mijn kasteel te zien, waarover mijn voorvaderen slechts bij geruchte wat gehoord hebben! De fundamenten zijn hier en daar nog wel te zien, maar dat is dan ook alles wat ik ooit gemerkt heb van deze vleugel van dit kasteel, die eens zo mooi moet zijn geweest.' -Nu pas gaat de koopman vlug voorop en wij volgen hem.
«« 60 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.