Dorpje bij Sichar. Genezing van de verlamde.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 66 / 242 »»
[1] Wij trekken verder naar het oosten en komen weldra bij een klein dorpje ongeveer twintig landwegen gaans van het kasteel verwijderd. Alle Inwoners komen ons vrolijk tegemoet en vragen vriendelijk, waarmee ze ons. van dienst zouden kunnen zijn. Ik zeg echter tegen hen: 'Is er bij Jullie niemand ziek?' Ze antwoorden bevestigend en zeggen: ' Ja, één is er, die zwaar aan jicht lijdt!'
[2] Ik zeg: 'Breng hem dan hier, opdat hij weer gezond worde!' Eén van hen zegt: 'Heer, dat zal moeilijk gaan! Deze jichtlijder is dermate kromgegroeid, dat hij al bijna drie volle jaren het bed niet meer verlaten kan, en het bed waarop hij ligt, is niet te verplaatsen, want het is aan de grond vastgemaakt. Kunt u niet beter naar de zieke toegaan?' Ik zeg: Als het bed moeilijk te vervoeren is, rol de zieke dan in een mat en breng hem hierheen!' Na dit advies gaan er een aantal vlug naar het huis waar de jichtlijder ligt, rollen hem in een mat en brengen hem naar Mij op straat en zeggen: 'Heer, hier is de arme zieke!'
[3] Dan vraag Ik de zieke of hij gelooft, dat Ik hem zou kunnen genezen. De zieke kijkt Mij onderzoekend aan en zegt: 'Beste vriend, u ziet er wel naar uit; u schijnt wel een echte Heiland te zijn! Ja, ja, ik geloof het!'
[4] Daarop zeg Ik: 'Nu dan, - sta daarom op en wandel! Je geloof kwam je te hulp; maar doe die bepaalde zonde in het vervolg niet weer, opdat de jicht niet terugkomt, en deze tweede maal erger dan nu!'
[5] En dadelijk staat de zieke op, neemt de mat op en loopt. Als hij daardoor pas aan den lijve voelt dat hij helemaal beter is, valt hij voor Mij neer, dankt en zegt dan: 'Heer, in U is méér dan menselijke kracht, geloofd zij de kracht van God in U! O zalig het lichaam, dat U gedragen, en nog zaliger de borst, die U gezoogd heeft!'
[6] Maar Ik zeg tegen hem: 'En zalig allen, die Mijn woorden horen, ze in hun harten bewaren en er naar leven!' De zieke zegt: 'Heer, waar kan men U horen spreken?'
[7] Ik zeg: 'Je kent toch de opperpriester Jonaël van Sichar, die op Garizim offerde! Wel, die spreekt Mijn taal, ga heen en leer het van hem!' De genezene zegt: 'Heer, wanneer kan ik hem thuis aantreffen?' Ik zeg: 'Hij staat hier naast Mij, vraag het hem zelf, hij zal het je zeggen!'
[8] Nu wendt de genezene zich tot Jonaël en zegt: 'Waarde opperpriester van Jehova op Garizim, wanneer zou ik bij u kunnen komen?'
[9] Jonaël zegt: 'Tot op heden bestond je bezigheid uit liggen en het geduldig dragen van je ziekte, je hebt daarom thuis niet veel te verzuimen. Ga deze dag met ons mee en luister, er zal nog genoeg gebeuren, en morgen zal je al het andere te weten komen!'
[10] De genezene zegt: ' Als ik waardig geacht wordt om in zo'n gezelschap mee te lopen, dan volg ik jullie met blijdschap! Want beste vriend, als je drie volle jaren vaak ondraaglijke pijnen op het harde bed hebt moeten doorstaan, en nu door een waar godswonder opeens van de boze kwaal genezen wordt, dan voel je pas echt de waarde van de gezondheid! En wat een plezier geeft het om recht van lijf en leden te kunnen lopen! Daarom zou ik nu graag net als David, dansend en springend voor jullie uit gaan, en luid juichend de grote goedheid des Heren loven!'
[11] Jonaël zegt: 'Ga en doe dat, opdat hetgeen van de Heer geschreven staat voor onze ogen in vervulling zal gaan: 'En de lamme zal springen als een hert!'
[12] Nu werpt de genezene de mat weg, gaat vlug voor het gezelschap lopen, begint te springen en te juichen en laat zich door niemand in zijn vreugde storen. Want na twee a drie landwegen gaans komen de Romeinse huurlingen en gerechtsdienaren met hun leiders hem tegemoet, die bij het slot van Jaïruth door de twee jongemannen op een zijweg uit elkaar geslagen zijn. Zij storen hem in zijn vreugde en vragen hem wat hij daar doet. Hij laat zich daardoor niet van de wijs brengen en zegt, terwijl hij blijft huppelen en springen, alsof hij de vraag van de opperaanvoerder niet gehoord heeft: ' Als de mensen vrolijk worden, wordt het vee treurig, want de vreugde van de mensen brengt dood aan het vee! Daarom slechts Jurahel! Jurahel! - De mensen vol vreugde, het vee treurig op de heil Jurahel, Jurahel!' En zo gaat de genezene maar door. Dat ergert de opperaanvoerder en hij verbiedt hem zo'n lawaai te maken.
[13] De genezene zegt echter: 'Denkt u mijn vreugde te kunnen verbieden!? Ik lag drie volle jaren als jichtlijder op bed! Als u naar mij toe was gekomen en tegen mij gezegd had: 'Sta op en wandel!', en ik zou op dat gezegde zo gezond zijn geworden als ik nu ben, dan zou ik u en ieder woord uit uw mond goddelijk hoog geëerd hebben, maar omdat u er zo een niet bent en uw macht tegenover die van mijn nieuwe meester helemaal niets is, daarom gehoorzaam ik de machtige heer, - en dus nu weer Jurahel, Jurahel, Jurahel!'
[14] De opperaanvoerder gebiedt hem nu heel ernstig om op te houden met dat lawaai en bedreigt hem met straf; maar op dat moment komen twee van de jongemannen naar de vrolijke man toe en zeggen tegen hem: 'Laat je niet storen in je vreugde!'
[15] Als de aanvoerder de hem welbekende jongemannen ziet, schreeuwt hij meteen tegen zijn geheel onbewapende troep: 'Vlucht! Pas op, alweer twee dienaren van Pluto!'
[16] Op dit commando van de opperaanvoerder gaat het hele Romeinse vanglegioen er zo snel vandoor, als men nog nooit eerder gezien had. De genezene springt en juicht nu echter nog meer en schreeuwt de vluchtenden na: ' Jurahel, Jurahel! Als de mensen vrolijk zijn, is het vee treurig!' -Dan wordt hij rustiger, komt bij Jonaël terug en zegt tegen hem: 'Vriend, als je het niet vervelend vindt om tijdens het lopen te praten, dan kon je mij al wat vertellen over de nieuwe leer van deze Heer, die mij de gezondheid heeft gegeven!? Want als ik zo'n leer tot mijn wet wil maken, dan moet ik hem eerst kennen!'
[17] Jonaël zegt: 'Wacht, we komen weer bij een dorp, dat nu volgens de Romeinse grondwet zelfstandig is, daar zal de Heer zeker weer iets ?oen! Laten we afspreken, dat je ons volgt tot in de stad, dan vind je in mijn huis of in dat van Irhaël zolang je wilt onderdak. Daar zul je alles te weten komen! Het is nu ook niet zo ver meer naar de stad. Deze plaats, waar we nu komen, behoort volgens de nieuwe verordening van de Romeinen eigenlijk al tot de stad, maar omdat het een voortreffelijke vesting voor de Romeinen is, hebben ze het van Sichar gescheiden, er een wal omheen gelegd en het een eigen naam gegeven. Dit plaatsje is niet groot, met duizend passen ben je er door. Daarna gaan we naar links en dan is het nauwelijks zeven landwegen gaans tot aan de eerste huizen van Sichar; heb dus nog een beetje geduld en dan zal dadelijk je wens in vervulling gaan!'
[18] De genezene zegt: 'O bij Abraham, Isaäk en Jacob! Als dit plaatsje een Romeins garnizoen heeft, dan zal het ons slecht vergaan! Want de Romeinse veldheer zal ons niet vriendelijk onthalen, nu hij een paar minuten geleden zo oneervol op de vlucht is gegaan.'
[19] Jonaël zegt: 'Dat laten we allemaal aan de Heer over Die nu bij ons is; Hij zal alles in goede banen leiden! Ik zie echter nu al een groep soldaten met een witte vlag uit het plaatsje ons tegemoet komen, dat lijkt me een goed voorteken!'
[20] De genezene zegt: 'O ja, als het geen gewone krijgslist van de Romeinen is!? Want daarin zijn de Romeinse en Griekse legers bijzonder goed!'
«« 66 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.