Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 88 / 242 »»
[1] De overste, Cornelius genaamd, die ook een broer van keizer Augustus is, zegt: 'Nu, wel bekome het hun! Want mij ontbreken de woorden om U uit. te leggen hoe erg ik met al dit tempelgebroed in mijn maag zit! Laat Ik U vertellen, goede verheven vriend: Het slechtste van het slechtste op de hele aardbodem is wel een Joodse tempelpriester! Onze, zeg maar Egyptische priesters zijn slecht, maar zo hier en daar zijn ze toch nog een beetje menselijk; men hoort weinig over mogelijke wreedheid en hun taak is, een paar mystieke uitzonderingen daar gelaten, om de mensheid aan te sporen tot menselijkheid en strijdbaarheid.
[2] Maar deze kerels zijn doortrapte huichelaars! Uiterlijk doen ze zich streng en vroom voor, alsof ze allemaal zakkenvol levende goden met zich meedragen; innerlijk echter zijn ze nog te slecht voor de alleronderste onderwereld die wij uit onze mythen kennen. Werkelijk, als onze ongelofelijke drie furiën, voor wier afschuwelijkheid alles van angst en schrik In steen verandert, een van deze Jeruzalemse tempelkerels te zien kregen, dan zouden zij waarschijnlijk zelf ten gevolge van te grote angst en vrees in diamant veranderen! Ik zeg U: Voor de uiteindelijke ontwarring van deze allerboosaardigst verworden tempel en haar priesterkluwen moet zo snel mogelijk het scherpe zwaard van de koning van Macedonië komen, anders wordt binnenkort nog de hele aarde ingekapseld in deze noodlottige kluwen! O vriend! Ik zou U dingen over deze kerels kunnen vertellen waarvan de hele aarde koorts zou krijgen! Maar laat ik erover ophouden, dit is voorlopig wel genoeg; als U mij opzoekt, zullen we er nog veel met elkaar over spreken!'
[3] Ik zeg: 'O, dat hoeft niet, Ik ken het gebroed tot in de onderste wortelvezel! Ik heb daarvoor uit uw geslacht in Rome al een 'koning van Macedonië' uitgekozen, die zal de opdracht krijgen om deze verwardste aller kluwens met een gloeiend zwaard door te hakken! Ik wil echter eerst nog veel doen ter mogelijke verbetering van zo velen van hen!'
[4] De overste zegt: 'Doe het niet! Want als U net als ieder mens sterfelijk bent, dan zullen ze U, ook al bent U een echte zoon van God, weten te doden! Want geloof me, voor deze kerels is ook zelfs een God Zijn leven niet zeker! Neem dat maar van mij aan, beste jonge vriend!'
[5] Ik zeg: 'Laten we er niet meer over praten! Wat de Vader wil, dat zal gebeuren! Eén zucht uit Mijn mond zou voldoende zijn om te maken, dat ze er niet meer waren! Maar dat is niet de wil van de Vader, en daarom laten we ze nog een tijd begaan!'
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in Judéa niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man, Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaatshuur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van heel Jeruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
[7] Ik zeg: 'Nu, dat plezier wil Ik hen nog wel een keer bezorgen; maar daarna, daar kunt u van overtuigd zijn, zal er geen wisselaar en geen verkoper meer in de tempel zijn zaken beginnen! Bij Mijn laatste intocht in Jeruzalem zal Ik de tempel nog een keer net zo moeten reinigen als Ik haar jongstleden gereinigd heb!'
[8] Na deze belofte voor de toekomst komt een aanvoerder van de troep en meldt aan de overste, dat de troepen klaar staan voor de afmars. De overste neemt nu afscheid van Mij en herinnert Mij er nogmaals aan, hem toch beslist in Kapérnaum te bezoeken! Daarna brengt de heer des huizes een goed ontbijt en alle gasten nemen daaraan deel.
«« 88 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.