Jordaan. Ook Philippus en Nathanaël volgen. De bruiloft te Kana in Galiléa. De tempelreiniging.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 9 / 242 »»
[1] (De volgende dag wilde Jezus weer naar Galiléa gaan en Hij vindt Philippus en zegt tegen hem: 'Volg Mij" Joh.l:43) 's Morgens zeg Ik tegen hen: 'Mijn tijd in deze woestijn is voorbij, Ik zal naar Galiléa gaan, waar Ik vandaan ben gekomen. Willen jullie meetrekken? Ik laat jullie daarin geheel vrij, want Ik weet dat jullie vrouw en kind hebben en deze niet gemakkelijk verlaten. Maar niemand, die voor Mij iets verlaat, zal het verlatene verliezen, maar het veelvoudig terug winnen.'
[2] Petrus zegt daarop: 'Heer! Voor U verlaat ik mijn leven, dus zeker mijn vrouwen kind! Die zullen ook zonder mij wel in leven blijven, want ik ben een bedelaar en kan hen maar weinig brood geven; onze visserij brengt nauwelijks voldoende op voor een halve mensenmond, laat staan dat je er een familie voldoende mee kunt voeden! Mijn broer Andréas kan dat getuigen. In Bethsaïda zijn wij geboren, maar het levensonderhoud moesten wij hier aan deze woeste, maar toch nog tamelijk visrijke oevers van de Jordaan zoeken, waar wij nu ook door Johannes zijn gedoopt. Onze vader Jona is nog sterk genoeg en onze vrouwen en zusters ook; daarbij nog de zegen van boven en ze komen er wel door!' Ik prijs hen voor dit vertrouwen en we gaan op weg.
[3] (Philippus nu was uit Bethsaïda, de stad van Andréas en Petrus. Joh. 1:44) Langs de weg, die nog enige tijd langs de oevers van de Jordaan slingerde, troffen wij Philippus aan, eveneens geboortig uit Bethsaïda, die in alle vroegte met een slecht net in de golven van de Jordaan een ontbijt zocht. - Petrus vestigde Mijn aandacht op hem en zei: 'O Heer! Deze man lijdt veel en is zeer arm, maar tevens is hij een zeer eerlijk redelijk en godvruchtig mens. Wat zou U er van denken, als U hem ook met ons mee liet gaan?'
[4] Op zo'n hartverwarmend voorstel van Petrus kan Ik alleen maar antwoorden met: 'Philippus, volg Mij!' Deze laat zich dat geen tweemaal zeggen, laat zijn net op de grond vallen en volgt Mij, zonder te vragen waarheen. Pas onderweg zegt Petrus tegen hem: 'Degene, die wij volgen, is de Messias!' Philippus zegt dan: 'Op het moment, dat Hij mij zo liefderijk geroepen heeft, heeft mijn hart mij dat al ingegeven'.
[5] Philippus was ongehuwd en omdat hij tamelijk veel van de Schrift wist gaf hij onderwijs aan de arme vissers. Hij kende Jozef van Nazareth persoonlijk, en kende Mij ook en wist daarom veel van wat er bij Mijn geboorte en in Mijn jeugd was voorgevallen. Hij was ook een van de weinigen, die in Mijn persoon heimelijk de Messias verwachtten; maar omdat Ik vanaf Mijn twaalfde jaar niets wonderbaars meer deed, maar net eender leefde en werkte als ieder ander heel normaal mens, verdween bij veel mensen de eerste wonderbare indruk die Mijn geboorte achterliet, geheel en al. Zelfs de meest enthousiasten van toen, zeiden nu, dat Mijn geboorte slechts door een opmerkelijk samenvallen van alle mogelijke omstandigheden en verschijnselen zo wonderlijk beroemd was geworden, maar dat Mijn geboorte daar beslist niets mee te maken had gehad. Ook zou Ik het geniale uit Mijn jeugd zo totaal verloren hebben, dat er, nu Ik man was geworden, niets meer van te ontdekken viel! -Maar Philippus en nog enkelen hadden een zekere hoop behouden, want ze kenden de voorspelling van Siméon en Anna, die bij Mijn besnijdenis in de tempel uitgesproken werd, en daar verwachtten ze veel van.
[6] (Philippus vindt Nathánaël en zegt tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Wien Mozes in de wet geschreven heeft en waarvan de profeten geschreven hebben; het is Jezus, de zoon van Jozef uit Nazareth.' Joh. 1:45) Terwijl hij Mij volgt, kijkt Philippus opmerkzaam langs de weg in het rond en ziet Nathánaël, terwijl deze onder een vijgenboom zittend zijn visgerei herstelt, en hij zegt vol vuur tegen hem: 'Broeder, ik heb de hele lange weg al naar je uitgekeken en ben nu van ganser harte blij, dat ik je gevonden heb, want kijk, we hebben Hem gevonden, van Wie Mozes in de wet heeft geschreven en waarvan de profeten hebben geschreven; het is toch Jezus, Jozefs zoon uit Nazareth!'
[7] (En Nathánaël zei tegen hem: 'Wat voor goeds kan er uit Nazareth komen? Philippus zei daarop: 'Kom en zie het zelf!' Joh. 1:46) Nathánaël reageert wat onwillig en zegt: 'Wie kent het slechte nest Nazareth niet?! -Wat voor goeds kan er dan wel uit dit nest komen?! En de Messias wel het allerminst!' Philippus zegt echter: 'Ik weet wel, dat je het in dit opzicht altijd met mij oneens was, hoewel ik je wel honderdmaal mijn redenen verklaard heb, maar kom nu en overtuig je zelf, en je zult beamen, dat ik volkomen gelijk heb gehad!'
[8] Nadenkend komt Nathánaël overeind en zegt: 'Broeder, dat zou een zeer groot wonder zijn! Want het gepeupel van Nazareth is toch echt wel het slechtste van de hele wereld! Met een Romeinse munt kan je toch van een Nazareeër alles maken wat je maar wilt?! In dit nest is allang geen geloof meer, noch aan Mozes noch aan de profeten! Kortom van een Nazareeër kun je maken wat je wilt, en er is al heel lang een spreekwoord dat zegt: 'Hij is nog slechter dan een Nazareeër!' En jij zegt dat de Messias daar vandaan komt, en je wilt me naar Hem toebrengen, zodat ik Hem zal zien?! -Nou, nou, bij God is wel niets onmogelijk, we zullen eens zien!'
[9] (Als Jezus Nathánaël tot Zich ziet komen, zegt Hij hardop over hem: 'Zie een goede Israëliet, in dewelke geen bedrog is!' Joh.1 :47) Na deze woorden gaat Nathánaël met Philippus in de richting van Jezus, Die intussen een honderd passen verderop wat uitrust. Als beiden echter in de nabijheid van Jezus zijn, zegt Deze hardop: 'Zie Israëliet, een goede waarin geen bedrog is!'
[10] (Nathánaël zei tot hem: Hem: 'Vanwaar kent U mij dan? Jezus antwoordt en zegt tot hem: 'Eer Philippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je'. Joh. 1 :48) Nathánaël verwondert zich hogelijk over deze rake beschrijving, die hij Mij zo luid hoort uitspreken, en vraagt meteen: 'Waarvan kent u mij dan, dat u zoiets over mij zeggen kunt? Want mijn innerlijk is alleen aan God en mij bekend; en ik was nooit opschepperig en heb mij nooit op mijn deugden voor laten staan. Waarvandaan weet u dan, hoe ik ben?' Terwijl Ik hem aanzie, zeg Ik tegen hem: 'Daarnet, toen Philippus je riep toen je onder de vijgenboom was, zag Ik je!'
[11] (Nathánaël antwoordt en zegt tot Jezus: 'Rabbi! -U bent waarlijk de Zoon van God! U bent de koning van Israël!' Joh. 1:49) Mijn uitspraak over hem maakt dat Nathánaël zich zeer verbaast, en onmiddellijk reageert hij met een bewogen hart: 'Meester! Hoewel U een Nazareeër bent, bent U toch waarachtig Gods Zoon! Ja, U bent ongetwijfeld de koning van Israël waarnaar zo lang reeds verlangend is uitgezien, Degene, Die zijn volk uit de klauwen van de vijanden bevrijden zal! O Nazareth, o Nazareth, hoe klein was je en hoe groot word je nu! De laatste zal tot eerste verheven worden! O Heer! Hoe snel gaf U mij het geloof! - Hoe komt het nu dat iedere twijfel uit mij verdween, en ik nu volkomen geloof dat U de beloofde Messias bent!'
[12] (Jezus antwoordt en zegt tegen Nathánaël: 'Je gelooft omdat Ik tegen je gezegd heb: Ik zag je onder de vijgenboom. Je zult nog grotere dingen zien dan dat" Joh. 1:50) Op de vraag van Nathánaël antwoord Ik eerst met wat in het bovenstaande vijftigste vers staat, en toon daardoor aan Nathánaël, dat hij weliswaar nu gelooft, dat Ik de beloofde Messias ben, maar dat hij slechts tot dat geloof gekomen is door de in Mij ontdekte alwetendheid, die alleen in God kan zijn. Ik zeg daar echter nog bij, dat hij later nog grotere dingen zal zien, waarmee Ik hem zoveel wil zeggen als: Je gelooft nu door een wonder, later zul je echter vrij geloven!
[13] (En Jezus zegt verder tegen hem: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie, -van nu af aan zullen jullie de hemelen open zien en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen! (Joh. 1:51) En Iet op, Ik zeg jullie: van nu af aan zullen jullie allen de hemelen open zien en de engelen van God op zien stijgen en af zien dalen naar de Zoon des mensen, -wat zoveel wil zeggen als: In het vervolg, als jullie uit Mij de wedergeboorte van jullie geest zullen verkrijgen, dan zullen de levenspoorten geopend worden. Jullie zullen dan, zelf engelen zijnde, de door Mij in de wedergeboorte tot engelen en daardoor tot 'kinderen Gods' gemaakte mensen, van de dood naar het eeuwige leven zien trekken. Daarentegen zullen jullie ook veeloorspronkelijk geschapen hemelgeesten uit alle hemelen naar beneden naar Mij, de Heer van al het leven, zien afdalen en daar in Mijn voetstappen, de voetstappen van de Mensenzoon, zien treden, Mijn voorbeeld en Mijn getuigenis volgend.
[14] Dit is het einde van het eerste hoofdstuk van het bijbelse evangelie van Johannes. Met de hierbij gegeven uitleg moet het op de juiste manier te begrijpen zijn; maar niemand moet nu denken, dat het begrip, dat hier gegeven is, alles omvat! O, dat doet het niet; het is echter wel een praktische wegwijzer, waarmee ieder, die van goeden wille is, in allerlei diepten van de goddelijke wijsheid ingeleid kan worden en daardoor in elk vers op allerlei manieren de zin van het leven kan zien en herkennen. Bij dit alles is, zoals reeds gezegd, deze gegeven uitleg een waarachtig richtsnoer, waarmee alles gemeten en beoordeeld kan worden.
«« 9 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.