De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 121 / 244 »»
[1] Wij bereikten nog voor zonsondergang een stad niet ver van Bethsaïda; in die plaats en ook in de omgeving daarvan had Ik vroeger al eens onderricht en tekenen gedaan.
[2] De inwoners van deze plaats waren meest herders en vissers; want alle nu genoemde plaatsen, waar Ik vanaf Genezareth doorheen trok, bevonden zich als het ware in een grote halve cirkel min of meer in de buurt van het Meer van Galilea en langs de Jordaan, waar de rivier vanuit het meer zuidwaarts stroomt.
[3] De ligging van deze steden en ook hun namen zijn niet zo belangrijk, maar heel belangrijk is wat Ik daar heb geleerd evenals wat Ik daar heb gedaan; dat laatste is evenwel nota bene - in deze tijd voor het grootste deel in vergetelheid geraakt, terwijl veel wat van mond tot mond werd overgeleverd, zo misvormd werd, dat er nog geen jota waarheid meer van overbleef. Maar dat is niet zozeer of eigenlijk helemaal niet belangrijk, want, zoals gezegd, alleen de trouw bewaarde leer, die de waarheid van alle waarheden is, is het allerbelangrijkste en van levensbelang.
[4] In die kleine plaats, die wij zoals gezegd nog voor zonsondergang hadden bereikt, vonden wij bij de voor het merendeel arme inwoners een heel vriendelijke ontvangst.
[5] Er was daar ook een kleine herberg, waarin het met alles wat een herberg zou moeten hebben, zeer armelijk gesteld was.
[6] Van brood en wijn was daar helemaal geen sprake; gedroogde vis, een bepaald soort wortels, gedroogde vijgen, pompoenen, hazelnoten en schapenkaas was alles wat men daar kon krijgen.
[7] De waard, die een Griek en een heel goed en geduldig mens was, had een tamelijk groot gezin, waaronder ook drie zonen, die allemaal ouder waren dan twintig. Deze drie trokken iedere week naar het Meer van Galilea, dat een kleine dagreis van deze plaats verwijderd lag, vingen daar vissen en brachten die getrouw naar huis.
[8] Deze keer waren ze ook twee dagen geleden al van huis gegaan om vis te halen, maar waren nog niet zoals gewoonlijk tegen de avond van de derde dag na hun vertrek teruggekeerd, en daarom waren de waard, zijn vrouwen ook de andere kinderen heel angstig en bezorgd dat de drie misschien iets was overkomen.
[9] De waard klaagde direct zijn nood tegenover Mij en verontschuldigde zich ook voor het feit dat hij ons deze avond behalve wat kaas en schapen en geitenmelk niets te bieden zou hebben, als zijn drie zonen niet gauw met een lading vis naar huis zouden komen.
«« 121 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.