Het geloof en het vertrouwen van de waard

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 123 / 244 »»
[1] (De waard:) 'Toen de oude ons die onthullingen deed, vroeg ik hem een keer: 'Vriend, wij Grieken, die bij jullie joden als goddeloze heidenen staan aangeschreven, hebben niet veel op met onze goden en hebben ons reeds in Tyrus in de godsdienst van de joden laten inwijden, en houden ook zoveel mogelijk de wetten van Mozes, met als enige uitzondering de enigszins lastige besnijdenis, waarin wij werkelijk niet veel echt heil voor de mensen zagen!'
[2] De oude zei daarop, dat de besnijdenis voor de geboren joden alleen van waarde was, als ze zich precies aan Gods geboden hielden. Voor de heidenen was het volgens hem voldoende voor God, als ze afstand deden van hun afgoden, zonder twijfel in de enig ware God zouden geloven, Zijn tien geboden houden, Hem boven alles liefhebben en hun medemensen als zichzelf God zou van de heidenen geen andere offers verlangen dan dat van de ware liefde in hun hart.
[3] Toen ik en nog enkelen van mijn buren die werkelijk zeer wijze leer van de oude hadden gehoord, besloten wij om naar geloof en daad geheel en al joden te zijn maar voor de wereld Grieken te blijven, om geen onderdanen te worden van de uiterst zelfzuchtige, heerszuchtige en onbarmhartige opperpriesters, die zich oneindig veel inbeelden door te denken dat ze datgene zijn wat ze tegenover de joden beweren te zijn -maar als je hen in het juiste licht ziet, blijkt maar al te duidelijk dat juist zij degenen zijn die Gods geboden door hun handelen regelrecht met voeten treden.
[4] En zo zul jij, die zelf een wijze jood bent, ons Grieken zeker geen ongelijk geven dat wij zijn zoals ik je nu uiteengezet heb; jullie hoeven werkelijk niet bang te zijn voor ons Grieken, die nu weliswaar arm zijn -want wij zijn ook joden!'
[5] Ik zei: 'Dat jullie wat je geloof en je daden betreft, joden zijn, dat wist Ik, en Ik ben ook naar jullie toe gekomen om jullie echte troost te brengen en jullie geloof nog meer te versterken.
[6] Maar omdat jullie al geruime tijd in de ene, enig ware God van de joden geloven, Hem loven, eren en prijzen en ook volgens Zijn geboden leven en handelen, zal God jullie huishouden zeker al verschillende keren duidelijk zichtbaar hebben gezegend en jullie geloof daardoor zeker beloond hebben?'
[7] De waard zei: 'Luister, beste, wijze vriend, ondanks ons vaste geloof is er van enige reeds van verre zichtbare zegeningen bij ons weliswaar nog niet in het bijzonder sprake geweest; maar dat doet er ook niet toe, en ons geloof in Hem is daardoor niet zwakker geworden. Maar wij zijn ook niet zonder zegening gebleven; want we hebben, al was het nog zo krap, toch altijd het nodige gehad en hebben nooit bijzonder merkbaar honger en dorst hoeven lijden, niet naakt rond hoeven lopen of zonder woning hoeven zijn.
[8] Onze kleine kudden bleven gezond en voorzagen ons voldoende van melk en kaas, en onze kleine tuinen, die wij natuurlijk wel heel ijverig verzorgden, brachten voor onze kleine behoeften meer dan voldoende zegeningen van God voort, en we hebben nog geen enkel jaar een mislukte oogst gehad.
[9] Dat de af en toe voorbijtrekkende stormen ook ons niet helemaal hebben ontzien, laat zich natuurlijk denken; maar we hebben daar toch niet om gemopperd, want we dachten: 'God heeft ons geloof, onze liefde en trouwen ons geduld opnieuw aan een kleine beproeving onderworpen en zal onze door de storm veroorzaakte schade door een andere zegen vergoeden' ; dat was dan ook altijd het geval, en ook onze tuinen bloeiden, weliswaar door onze vlijt, weer opnieuw op en leverden ons wat we nodig hadden.
[10] Ik moet er ook nog aan toevoegen dat deze streek slechts hoogst zelden door buitengewoon hevig onweer bezocht wordt; en als het af en toe losbarst, met name op de hoogvlakten, dan merken wij er in ons dorp minder van dan helemaal boven op de hoogvlakten, omdat dit dorp in een lager gedeelte van ons hoogland ligt, zoals jullie zien.
[11] En zo zijn wij steeds tevreden met de zegeningen van onze lieve Heer en God, en die tevredenheid is toch ook een ware zegen van God. Want wat zou het voor ons voor nut hebben om als een koning alles te bezitten, terwijl God ons zou straffen met een knagende ontevredenheid, die maar al te gauw een brug kan worden naar allerlei grote zonden? Zou dat ons geluk vergroten?
[12] En zo zie je, beste vriend, al ziet het er bij ons aan de buitenkant nog zo armzalig en verlaten uit en zou je kunnen denken dat God Zijn zegeningen ver van ons houdt, dat dat toch niet zo is; want wij hechten veel meer waarde aan de innerlijke en uiterlijk zelden zichtbare zegeningen, dan wanneer onze streek een waar Eden zou zijn en de gebraden duiven ons vanzelf in de mond zouden vliegen.
[13] Vriend, degene aan wie God de gouden tevredenheid en echt geduld schenkt, heeft van God meer ontvangen dan wanneer Hij hem vanwege zijn geloof, trouwen deugd een heel koninkrijk met onmetelijke schatten geschonken zou hebben!
[14] Als je dat echt vanuit je hart bekijkt, beste, zeer wijze vriend, dan zul je ook inzien dat wij niet zonder zegeningen van God zijn! -Heb ik gelijk of niet?'
«« 123 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.