De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding van Zijn genade

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 127 / 244 »»
[1] Toen de leerlingen van Johannes en ook de Jeruzalemmers dat van Mij hadden gehoord, namen ze toch de vis en ontdekten dat die heel goed smaakte; ze hadden de vis al gauw helemaal opgegeten en dankten Mij voor Mijn woorden; ze zeiden ook, dat er ondanks het overvloedige licht dat ze van Mij hadden ontvangen, nog het een en ander aan oude farizeese resten in hen zat, die ze nog niet helemaal kwijt konden raken.
[2] Ik zei: 'Jullie zullen al dat oude slijk in jezelf wel kwijtraken, als Ik weldra niet meer lichamelijk in jullie midden zal zijn. Jullie zijn te zeer gewend geraakt aan Mijn persoon en kennen Mij, en Ik ben voor jullie geen buitengewone verschijning meer; maar wanneer Ik niet meer in deze zichtbare en tastbare persoonlijkheid van Mij onder jullie zal zijn, zullen jullie heel verdrietig worden en dan pas volkomener beginnen in te zien wie Ik was, ben en eeuwig zal zijn.
[3] Ik zal in Mijn persoon ook wel bij jullie zijn, maar alleen geestelijk -en niet zichtbaar voor jullie lichamelijke ogen, maar alleen voor jullie hart door de echte, ware liefde voor Mij .'
[4] Deze woorden van Mij stemden Mijn leerlingen diepzinnig en nadenkend; maar geen van hen durfde Mij verder nog iets te vragen.
[5] De waard, die al helemaal geestdriftig was geworden van de goede wijn, zei echter tegen Mij: 'O Heer en Meester, ik weet heel goed dat U met deze meer dan heilige persoonlijkheid van U niet tot het einde van ons leven bij ons zult blijven, zoals U nu ook niet met Uw persoon onze voorraadschuren rijkelijk met graan en onze provisiekamers met brood, meel en andere vruchten hebt gevuld en evenzo het water in wijn hebt veranderd, maar enkel door de macht van Uw goddelijke wil! En aangezien nog veel zonden aan ons kleven, zouden wij ons dan ook veel te onwaardig voelen om Uw persoon steeds in ons midden te hebben; maar verlaat ons niet met Uw genade, Uw liefde en Uw zegeningen, o Heer en Meester!
[6] Wij waren heidenen en zijn U, de ene en enig ware God, in de boeken en geschriften van de Joden gaan zoeken, en we ontdekten al gauw dat alleen de God van de Joden de enig levende ware kan zijn.
[7] We hebben vertrouwen in Hem opgevat, hielden Zijn geboden zo goed wij konden, en kijk, we werden ons er al gauw van bewust dat de God van de Joden merkbaar aan ons begon te denken! Hij gaf ons het idee om ons vissersbedrijf te verlaten en ons hier in deze eenzaamheid te vestigen.
[8] Wij troffen hier zeker geen wereldse rijkdommen aan en geen bont gedoe van mensen, zoals dat in de steden het geval is, waar niets anders dan handel en nog eens handel, bedrog, leugens en huichelarij bedreven wordt, en alle mensen van God de enige Heer afgekeerd raken en de mensen dag en nacht elkaar opjagen, ruzie met elkaar maken en elkaar bedriegen en vervolgen; toch troffen we datgene aan wat wij nodig hebben om in leven te blijven, maar vooral rust in ons gemoed en ook een goede gelegenheid om ons steeds meer vertrouwd te maken met de ene, enig ware God van de Joden, Zijn geboden steeds weer gewetensvol te houden en onze kinderen in Zijn geopenbaarde orde op te voeden.
[9] En omdat wij dat gedaan hebben, heeft God ons in U, o Heer en Meester, ook persoonlijk bezocht en ons het loon voor ons betere streven overhandigd, en Hij heeft ons allemaal er meer dan duidelijk van overtuigd dat ons streven niet tevergeefs was.
[10] Omdat U, o Heer en Meester, ons al zo genadig bent geweest dat U ons steeds grotere verlangen naar U hebt bevredigd en persoonlijk naar ons toe bent gekomen in een tijd dat wij dat niet konden verwachten, hopen wij nu allen overeenkomstig Uw heilig woord met vast vertrouwen dat U ons nooit meer zult verlaten met Uw genade, liefde en zegen, nu wij Uw welbekende wil van nu af aan zeker nog veel trouwer in acht zullen nemen dan tot nu toe het geval was en kon zijn.
[11] Wij zullen weliswaar ook treuren, als U ons binnenkort met Uw heilige persoonlijkheid zult verlaten; maar we zouden nog meer moeten treuren als U ons ook met Uw genade zou verlaten, wat U zeker niet zult doen, als wij door ons doen en laten en door onze liefde voor U en ook voor onze medemensen steevast bij U blijven.
[12] Maar laat geen al te grote beproevingen over ons komen, o Heer, waarin iemand van ons zwak zou kunnen worden in het geloof in U en in de liefde voor U! Moge Uw heilige wil bij ons blijven en altijd in ons werkzaam zijn tot aan het einde van onze dagen, en daarna aan gene zijde eeuwig!'
[13] Ik zei: '0, als iemand tot Mij zal bidden zoals jij nu doet, niet alleen met de mond, maar ook in zijn hart, zal zijn gebed bij Mij ook altijd volledig gehoor vinden! - Maar laten we het nu over iets anders hebben!'
«« 127 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.