De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen (11.4.1864, vanaf vers 6)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 150 / 244 »»
[1] Toen de twee verzadigd waren, vroeg de waard aan hen wat voor goden er in hun land vereerd en aanbeden werden.
[2] De ene zei: 'O beste vriend, bij ons is er helemaal niet een bepaalde godheid; want onze priesters verkeren onderling in een voortdurende vete, en bijna ieder van hen heeft zelf zijn eigen god, laat hem wonderen doen en schreeuwt alleen over de macht en heerlijkheid van zijn god. De koning maakt zich daar echter niet druk om; want hij beschouwt alleen goud, zilver en edelstenen als zijn goden -alle andere goden interesseren hem niet!
[3] Wij tweeën behoren echter nog tot de Joodse stam, die zich sinds de gevangenschap onder koning Nebukadnezar hier en daar in ons land heeft gevestigd, en daarom zijn wij in het geheim volgelingen van Mozes, maar natuurlijk zonder Schrift, zonder Ark des Verbonds en zonder tempel. De hemel met zijn sterren is alles wat we hebben.
[4] Wij geloven in de God die Mozes aan onze vaderen heeft getoond, en wij houden nog de sabbat en de overige geboden; maar de oude Jehova schijnt niet meer zo veel aan ons te denken.'
[5] De waard zei: 'Ook ik ben een Jood, en ik kan jullie verzekeren dat de oude Jehova heel erg aan jullie heeft gedacht, omdat Hij jullie in je grote nood hierheen heeft geleid. Morgen zal jullie dat waarschijnlijk wel helemaal duidelijk worden; vandaag kunnen jullie echter uitrusten en je verder sterken met brood en wijn!'
[6] * (De voorafgaande hoofdstukken zijn in maart 1863 nog in Lorbers eigen handschrift opgeschreven. Daarna volgde een onderbreking van ongeveer een jaar. Pas op 11 april 1864 werden de dictaten voortgezet. Omdat Lorber tijdens zijn laatste ziekte (jicht met waterzucht) drie maanden lang aan het ziekbed gekluisterd was, kon hij hetgeen hij hoorde niet meer zelf opschrijven, maar moest hij het aan iemand anders dicteren.) Toen de waard de twee vreemdelingen gerust gesteld had, doordat hij hun - behalve nog meer brood en wijn om hen te sterken - de verzekering gaf dat ze de volgende ochtend in alle opzichten tevreden gesteld zouden worden, kwam hij weer terug naar onze tafel, terwijl hij geen woorden kon vinden voor zijn grote verwondering over hetgeen hij van de twee vreemdelingen over de priesters en de koning van hun land had gehoord.
[7] Maar Ik zei: 'Laat dat maar rusten - want ook onder de Grieken, Romeinen en Joden gaat het in deze tijd niet beter; ook bij hen dienen de goden geen ander doel dan door hen en met behulp van allerlei toverij het volk zoveel mogelijk te verblinden en het zoveel mogelijk tot offeren aan te zetten. Ze hebben weliswaar geen ius gladii** (** Latijn voor: zwaardrecht, het recht over leven en dood.) en geen ius potioris et fortioris *** (*** Latijn voor: het recht van de machtige c.q. bevoorrechte en de sterkste.) , maar de tegenwoordige heersers over het volk zien graag dat de priesters het volk echt blind en bijgelovig maken, opdat zij - d.w.z. de koningen het volk gemakkelijker tot gehoorzaamheid kunnen dwingen en daar niet een groot aantal dure soldaten voor nodig hebben.
[8] Over wie God eigenlijk is, bekommert een heerser over het volk zich uiterst weinig of helemaal niet. Af en toe doet hij uiterlijk wel mee met de voorgeschreven ceremoniën, om het volk te doen geloven hoe hoog hijzelf hun goden vereert; maar zelf blijft hij wat zijn wereldse leven betreft een epicurist en wat zijn geloof betreft een cynicus of Sadduceeër, die niet in een voortleven van de ziel na de dood gelooft. En zoals de heerser bij zichzelf denkt, zo denken ook met name de hoge priesters.
[9] Wil hij tegen een of ander buurland een oorlog beginnen, dan weten de hoge priesters wel hoe ze het moeten aanleggen dat de grote massa van tevoren door .de lagere priesters zodanig wordt bewerkt, dat de naderende oorlog van de wil van de goden uit gaat en dat de koning, als vertegenwoordiger van zijn mensen tegenover de goden, er niet omheen kan om hun door de hoge priesters bekendgemaakte wil heel ijverig op te volgen.
[10] Daardoor worden de mensen geïntimideerd, zodat ze bereidwillig en ijverig de extra oorlogsbelasting betalen, die de koning nodig heeft, en ze stellen er voor zichzelf een grote eer in om, als ze nog krachtig zijn, met de wapenen in de hand aan de oorlog mee te doen.
[11] Kijk, Mijn beste waard, zo gaat het nu niet alleen in het land waar onze twee vreemdelingen in hun grote nood vandaan zijn gekomen, maar op de hele aarde, en er zal nog een zeer lange tijd voor nodig zijn voordat de volkeren tot het inzicht zullen komen dat ze sinds de tijd van Mozes en de na hem volgende richters menselijke lastdieren van de groten en machtigen zijn geweest, zijn en nog lang zullen zijn.'
«« 150 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.