De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders De Heer in de stad bij de Nebo

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 162 / 244 »»
[1] De waard vroeg Mij of Ik niet nog enkele dagen bij hem wilde blijven.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Als je in Mij gelooft, Mij voortdurend liefhebt en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal Ik in de geest altijd bij je blijven, maar met Mijn lichaam zal Ik niet lang meer op deze aarde zijn; want Mijn tijd loopt ten einde, en Ik heb nog veel te doen in andere steden en dorpen; daarom zal Ik met Mijn leerlingen dan ook onmiddellijk verder naar het zuiden reizen.
[3] Daarop bracht de waard nog nieuwe wijn en vers brood; wij namen daarvan iets tot ons, stonden toen van tafel op en maakten ons gereed om verder te trekken.
[4] Toen Ik de waard en zijn hele huis had gezegend, bedankten allen Mij en de waard zelf vergezelde ons nog ongeveer twee uur gaans, bij welke gelegenheid Ik hem nog menig levensgeheim onthulde, waardoor hij zeer getroost was.
[5] Daarna keerde hij weer terug naar huis en wij trokken nog ruim een halve dagreis verder naar het zuiden, en wel over zeer woeste en dorre grond; daar troffen wij slechts enkele herders met hun magere kudden, die op ons toeliepen om ofwel een aalmoes van ons te vragen of in het ergste geval af te dwingen.
[6] Mijn leerlingen, die met elkaar een aanzienlijke groep mensen vormden, bedreigden hen echter en zeiden dat ze zich terug moesten trekken, anders zou hun wat kwaads overkomen; op dat dreigement zetten de te hoop gelopen herders, die met ongeveer dertig man waren, ook niet zulke tevreden gezichten, en ze begonnen te schelden en tegen hen tekeer te gaan. Enkele leerlingen, die de Arabische taal machtig waren, verstonden dat en - zelfs Mijn Johannes en de apostel Petrus - zeiden tegen Mij (de leerlingen): 'Heer, hebt U voor dit ellendige gespuis geen bliksems en geen vuur meer? Laat toch net als over de Sodomieten bliksem en vuur regenen over dit boosaardige roversgespuis!'
[7] Ik zei tegen de leerlingen: 'Altoran, dat betekent: o kinderen van de donder en van de toorn! Moet Ik deze armen nog meer straffen dan ze al gestraft zijn? Doe hun liever goed in plaats van hen erg te bedreigen, dan zullen ze jullie direct een beter getuigenis en betere woorden geven!'
[8] Daarop liet Ik de herders bij Mij komen en zei tegen hen: 'Kijk eens, arme gebruikers van dit woeste gebied, goud en zilver hebben wij niet bij ons, en Ik als de Heer wel het allerminst; en ook al zouden wij jullie goud en zilver schenken, dan zou jullie dat in deze uitgestrekte woestenij van weinig nut zijn! Maar Ik kan iets anders voor jullie doen, dat jullie van nut zal zijn. Kijk, jullie en jullie kudden hebben weinig te eten en ook bijna geen water! Ik heb de macht om jullie gebied te zegenen, en dan zullen jullie en ook jullie kudden al gauw geen gebrek meer hoeven te lijden. Als jullie dat goedvinden, zal Ik het ook doen.'
[9] Alle herders zeiden: 'Heer en Meester, als U dat kunt -waar wij niet aan twijfelen, omdat U het hebt gezegd - zal ons dat onuitsprekelijk veelliever zijn dan wanneer U al deze steenklompen in goud en zilver zou veranderen, terwijl wij te midden van die schatten samen met onze kudden aan de hongerdood prijsgegeven zouden zijn.'
[10] Na die woorden van de herders hief Ik Mijn handen op, dankte en zegende het gebied, en onmiddellijk had de hele streek voldoende gras en ook bronnen, en de hutten van de herders werden voorzien van brood en zout.
[11] Toen de herders dat zagen vielen ze voor Mij neer, prezen Mij uitbundig en zeiden dat Ik geen mens, maar een God was; want noch Mozes, wiens naam ze kenden, noch zijn volgelingen zouden daar ooit toe in staat zijn geweest.
[12] Daarop brachten ze ons melk en brood en wij namen daar allemaal wat van, zetten onze reis verder voort onder vele lofprijzingen van de herders en hoorden nog ver weg het luide gejuich van deze gelukkige herders.
[13] Onderweg zei Ik tegen Mijn leerlingen: 'Oordeel nu zelf wat het beste is: goed doen aan degenen die je kwaad willen doen, of kwaad met kwaad vergelden? Daarom moeten jullie in de toekomst jullie vijanden liefhebben en zegenen, en goed doen aan degenen die jullie kwaad willen doen; zo zullen jullie gloeiende kolen op hun hoofden stapelen en daardoor vele vrienden maken!
[14] Doe in alle dingen zoals Ik doe, dan zullen jullie op jullie reizen in Mijn naam met weinig stenen des aanstoots te maken hebben! Maar wee, als jullie degenen die dreigend op jullie afkomen ook dreigend tegemoet treden en het hen direct betaald willen zetten! Dan zullen jullie veel tegenspoed op aarde te verduren krijgen! Liefde wekt altijd weer liefde op -toorn en straf echter weer toorn en wraak! ,
[15] Dit griften de leerlingen in hun hart en ze beloofden Mij dat ze dat tot aan het einde van hun leven in acht zouden nemen.
[16] En Ik zei tegen hen: 'De meesten van jullie zullen dat wel doen, maar Ik zie ook enkelen onder jullie die zich ondanks deze raad van Mij bij vervelende gelegenheden toch van bedreiging en straf zullen bedienen; maar daardoor zullen ze nooit een goede vrucht tot volkomen rijpheid brengen.'
«« 162 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.