De Heer en de Farizeeën voor de stadspoort

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 163 / 244 »»
[1] Terwijl Ik zo onderwees kwamen wij weer in de buurt van een oude, merendeels door Romeinen maar ook door Grieken en Joden bewoonde stad, en daar wilde -zoals men pleegt te zeggen - het geluk, of het ongeluk, hoe men het ook noemen wil, dat wij eerst enkele Joden en onder hen enkele Farizeeën tegenkwamen.
[2] De Farizeeën herkenden Mij en zeiden tegen de Joden: 'Kijk, daar komt vast die man uit Nazareth met zijn leerlingen, die op het laatste feest verschillende zogenaamde wonderen heeft gedaan, die hij waarschijnlijk in de school van de Essenen heeft geleerd, waarna hij het volk onderwees en beweerde dat hij ouder is dan Abraham en nog meer van die dingen!
[3] Hij heeft toen nog geluk gehad dat hij niet helemaal gestenigd is; want zij raakten heel geërgerd toen wij merkten dat hij zich voorgenomen had ons in de ogen van het volk als dwazen neer te zetten.
[4] Tegelijkertijd beweerde hij overal Gods zoon te zijn, en zijn leerlingen en het volk geloven dat van hem. En hij geeft niets om de sabbat, is een vreter en een zuiper en gaat om met tollenaars en zondaars; maar over ons, die aan de inzettingen van Mozes vasthouden, spreekt hij overal met verachting en bij iedere gelegenheid stelt hij ons de eeuwige verdoemenis in het vooruitzicht.
[5] Dat wij met zo iemand niet bevriend kunnen zijn is begrijpelijk, vooral omdat we maar al te goed weten waar hij vandaan komt, wie zijn ouders en zijn broers en zusters zijn.
[6] Maar eigenlijk is hij niet dom; want hij verstaat heel goed de kunst om door zijn toespraken en wonderen de heidenen -zowel Romeinen als Grieken -voor zich te winnen, om ons later met hun hulp ten val te brengen. Maar dat zal hem niet lukken! Maar hij moet maar niet al te vaak naar Jeruzalem komen, anders zullen wij een einde maken aan dat goddelijke zoonschap van hem op een manier die hij echt niet prettig zal vinden.
[7] Hij bedrijft zijn kwalijke praktijken nu hier in deze heidense steden, zeker ook alleen met de bedoeling de inwoners zoveel mogelijk tegen ons op te zetten. Maar dat zal slecht voor hem uitpakken, want Jeruzalem zal Jeruzalem blijven, ook al zouden er duizend van zulke zonen van God als hij er tegen zijn'
[8] Die laatste woorden konden ook Mijn leerlingen helemaal verstaan, omdat wij in die tijd al dicht bij het gezelschap waren gekomen, en ze Vroegen zich af, hoe Ik dat toch kon dulden en verdragen.
[9] Maar Ik zei tegen de leerlingen: ' Als het jullie dan zo vreselijk ergert dat zij Mij zo'n slecht getuigenis geven, ga er dan heen en bindt ieder van hen zijn mond dicht, zodat hij niet verder kan praten! Ik denk dat dat een buitengewoon moeilijke bezigheid voor jullie zou worden; in ieder geval is het voor ons gemakkelijker om hen stilzwijgend te passeren.
[10] Laat de honden maar blaffen; want zolang ze blaffen bijten ze niet! Als ze ons echter in het voorbijgaan willen aanvallen en bijten, dan zullen we hun wel laten zien dat onze mond niet zonder tanden is en onze handen niet Zonder nagels! ,
[11] Die woorden van Mij kalmeerden Mijn leerlingen voor het grootste deel, maar inwendig kookten ze toch, zodat enkelen bijna zin kregen om die Joden en Farizeeën ook iets te zeggen wat ze niet zo leuk gevonden zouden hebben; maar ze vermanden zich toch en volgden Mijn voorbeeld.
[12] Wij kwamen al snel bij hen, keken helemaal niet naar de plek waar zij stonden en liepen hen zwijgend voorbij.
[13] Deze Joden en Farizeeën werden echter door nieuwsgierigheid gedreven om te zien en gade te slaan wat wij in deze stad zouden doen. Maar voor wij de stadspoort bereikten, kwamen twee Farizeeën ons met haastige pas tegemoet, om ons juist bij de poort te verhinderen de stad binnen te gaan.
[14] Een van hen, die Dismas heette, vroeg Mij heel bars wat Ik hier in de stad te doen had, of Ik er zou blijven of er enkel doorheen reizen.
[15] Ik zei tegen hem: 'Ben jij hier soms een stadsrechter, die als enige het recht heeft om reizigers uit te vragen wat hen naar de stad heeft gebracht en inzage in hun reispapieren mag verlangen?'
[16] Toen zei die Farizeeër: 'Ik ben geen stadsrechter, maar ik ben een overste van de Joodse gemeente hier en heb als zodanig ook het recht om aan reizigers te vragen met welk doel ze naar deze stad zijn gekomen -en jou en je gezelschap wel in het bijzonder, omdat ik je uit Jeruzalem ken en maar al te goed weet dat jij geen vriend van ons bent en je in het geheel niet aan onze oude voorschriften houdt, omdat wij niet kunnen en willen aannemen wat jij tegenover ons en het volk maar al te duidelijk beweerd hebt te zijn.
[17] We weten wel dat je veel kunt, wijs kunt spreken en in staat bent tekenen te doen die alle mensen tot opperste verbazing brengen; maar je bent tevens onze vijand en probeert ons, die aan de oude wetten vasthouden, in het verderf te storten. Maar kijk eerst maar eens of jij je doel zult bereiken; want jouw wonderen, die je van de Essenen hebt geleerd, zullen weldra doorzien worden, en dan zal wel blijken watje nog meer kunt!
[18] De heidenen kun je daar wel mee misleiden, maar ons oude nakomelingen van Abraham niet. Maar als je werkelijk iets goddelijks kunt, doe dan nu Voor ons een teken, dan zullen wij geloven dat je meer kunt dan alle Essenen en andere tovenaars op aarde, en dat je werkelijk van de geest Gods vervuld bent!'
[19] Ik zei: 'Ik heb in jullie bijzijn al een groot aantal geweldige tekenen gedaan die nog nooit door een mens op deze aarde gedaan zijn, en jullie zeiden dat Beëlzebub, de overste van de duivels, Mij daarbij behulpzaam was. Als jullie dat geloven en ook jullie voorvaderen in dat geloof bijna alle oude profeten hebben gestenigd en gedood, omdat ze ook van hen beweerden dat zij de duivel hadden en met zijn hulp voorspellingen en tekenen deden -hoe zou er dan in jullie enig licht kunnen zijn om de waarheid van Mijn leer en Mijn daden te herkennen?
[20] Jullie hebben Beëlzebub als vader en leren en handelen volgens zijn ingeving, wat Ik maar al te goed zie. Ik ben echter herhaalde malen naar jullie toegekomen om je uit zijn boeien te bevrijden; maar het bevalt jullie beter om dienaren van de duivel te blijven dan dienaren van de ene en enig ware God te worden, die jullie niet kennen en nog nooit hebben gekend. Blijf dus dienaren van wie jullie willen; Ik zal dat ook doen, en binnenkort zal Ik voor de ogen van de hele wereld openbaar maken wie jullie zijn en wie Ik ben. En laat ons nu gaan, en het ga je goed in naam van degene die jullie dienen!'
[21] Deze woorden van Mij beledigden deze Farizeeërs in zo buitengewoon hoge mate, dat ze Mij en Mijn leerlingen onmiddellijk naar het kantoor van de stadsrechter wilden brengen.
[22] Maar Ik zei tegen hen: 'Ik ben de Heer, en Ik zal doen wat Ik wil; zorg liever dat jullie niet eerder dan Ik met de stadsrechter te maken krijgen!
[23] Ik ben met Mijn leerlingen heel rustig naar jullie toegekomen en heb niemand van jullie met ook maar één enkel woord of door een gelaatsuitdrukking lastig willen vallen, hoewel Ik al van enige afstand hoorde wat voor laaghartige praatjes jullie met elkaar over Mij hadden; derhalve zou Ik het recht hebben gehad om jullie ter verantwoording te roepen over wie jullie hier in den vreemde het recht heeft gegeven om opmerkingen over Mij te maken, die Mij noch een van Mijn leerlingen konden bevallen. En dus zeg Ik jullie nu nog één keer dat Ik de Heer ben en de macht heb om deze stad binnen te gaan en Mij daarin niet door jullie te laten hinderen; als dat echter niet genoeg is voor jullie en jullie bij je voornemen willen blijven, zal Ik daar wel met goed gevolg tegen op weten te treden!'
[24] Na deze woorden van Mij zei Dismas, die de hele kwestie toch wat pijnlijk vond, tegen zijn zeer hardnekkige metgezel: 'Laat hen in Godsnaam maar verder gaan! Laten wij eenvoudigweg naar ons gezelschap terugkeren; want met dergelijke mensen, die in het bezit zijn van geheime krachten, wil ik verder niets te maken hebben! Als ze in strijd met Gods wil handelen, zal God hen te zijner tijd wel weten te tuchtigen en vernietigen; als ze echter toch hoe dan ook overeenkomstig de wil van de Almachtige handelen, zullen wij niet in staat zijn iets tegen hen uit te richten.'
[25] De metgezel van Dismas wilde daar echter niet naar luisteren, maar riep de anderen, die langzaam achter hen aan liepen, om hem te hulp te komen en samen met hem Mij en Mijn leerlingen naar de stadsrechter te brengen.
[26] Ik zei: 'Tot hier en niet verder met jullie Beëlzebubwoede tegen Mij en Mijn leerlingen! Ik zal tot morgen wachters voor jullie neerzetten, die jullie aan geen enkele poort deze stad binnen zullen laten; en die wachters zullen ook het teken zijn dat jullie van Mij verlangden. Hopelijk zullen jullie daaraan zien dat Ik volkomen naar waarheid Heer over alle schepselen op deze aarde ben en ook nog Heer oneindig ver daarbovenuit, veel verder dan jullie je ooit kunnen voorstellen. Ik wil het, en zo geschiede het!'
[27] Op datzelfde ogenblik stonden er al veertien grote, grimmige leeuwen voor de Joden die ons achtervolgden, en een van hen pakte de hardnekkige metgezel van Dismas beet en droeg hem terug naar zijn metgezellen.
[28] Dismas viel echter voor Mij op zijn knieën en vroeg Mij hem te sparen, aangezien hij persoonlijk een heel andere mening over Mij was toegedaan, en dat hij voorzover mogelijk al herhaalde malen woorden te Mijnen gunste in de Hoge Raad had laten vallen; maar dat was olie op het vuur gieten en betekende uiteindelijk noodgedwongen met de honden mee te moeten blaffen. N u moesten die halsstarrige metgezellen van hem maar tegen de leeuwen blaffen; die zouden waarschijnlijk niet bang zijn voor hun geblaf.
[29] Ik zei tegen hem: 'Ga voor ons uit de stad in en breng ons naar een rechtschapen herberg; daarna kun je naar stadsrechter Titus gaan en tegen hem zeggen dat Ik in die herberg op hem wacht.'
[30] Dismas bedankte Mij, stond op en bracht ons onmiddellijk naar een nabijgelegen herberg in deze stad.
«« 163 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.