De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de ontwikkeling van de mens

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 169 / 244 »»
[1] Ik zei: 'Van zulke gelovigen, zoals jij er een bent, heb Ik er al veel bekeerd, want ze zijn Mij veel liever dan waangelovigen en bijgelovigen - daarom zal Ik ook met jou geen moeilijkheden hebben. Maar daar komen de vissen! Na het avondmaal zal Ik er verder met je over spreken!'
[2] Toen Ik dat tegen de opperstadsrechter had gezegd, werden de vissen, uitstekend klaargemaakt, op verscheidene grote stenen schalen de gastenkamer binnengebracht, evenals al het tafelgerei dat voor het eten van zo'n avondmaal nodig is.Wij namen meteen allemaal een vis op ons bord en aten die snel op, omdat hij geheel op Joodse wijze bereid was, zodat men tijdens het eten geen last had van de graten.
[3] Het smaakte de opperstadsrechter zo goed, dat hij nog een vis op zijn bord legde.Toen hij die ook op had, zei hij (de opperstadsrechter): 'Grote Heer en Meester, het leven heeft toch ook zijn aangename kanten, die de dood vanzelfsprekend niet kan hebben, en het aangename bestaat uit de omstandigheid dat men af en toe het geluk heeft zich te midden van goede en wijze vrienden te bevinden, en in de tweede plaats dat men zich met een eetlustige maag versterkt met een goed smakende spijs en daarna met een beker goed smakende wijn.
[4] Ja, onder zulke omstandigheden zou een mens natuurlijk liever eeuwig voort blijven leven dan zich na een kort leven door een altijd ellendige en pijnlijke dood te laten vellen; in dat opzicht heb ik het nooit eens kunnen zijn met de hele natuur en haar steeds eender werkende krachten.
[5] Omdat de mens nu eenmaal moet sterven, zou hij toch ook op een aangename wijze kunnen sterven, die zijn hele wezen tot zoete vervoering brengt; maar nee, voor dat beetje meestal zeer kommervolle leven moet hij tenslotte nog onbarmhartig en smadelijk gemarteld worden, tot hij uiteindelijk door een of ander almachtig noodlot de hoge genade waardig geacht wordt om voor alle eeuwige tijden op te houden te bestaan.
[6] Deze inrichting van de overigens zo wondermooie natuur is echt iets wat zich aan ieder rechtschapen denkend mens in hoge mate weerzinwekkend, verachtelijk en verwerpelijk moet voordoen, zelfs aan iemand die op de een of andere manier nog met een gekoesterd bijgeloof in zijn vlees gelooft aan een eeuwigdurend leven van zijn arme ziel; zo iemand zou beslist ook liever op een aangenamere manier afscheid van deze jammerlijke wereld nemen dan op de manier waarop dat gewoonlijk gebeurt!'
[7] Ik zei: 'Je hebt dus scherpe kritiek op de schepping, en bent helemaal niet tevreden met de inrichting van alle bestaande levensomstandigheden op deze aarde? Wat klopt er nog meer niet, behalve wat je al bekritiseerd hebt?'
[8] De opperstadsrechter zei: 'Och, grote Heer en Meester, als ik alles zou willen bekritiseren wat ik op de beste rechtsgronden bij de inrichting van deze wereld absoluut niet rechtvaardig en billijk kan vinden, zou ik een heel jaar nodig hebben! Maar als vriend van het recht wil ik het heel kort houden en slechts enkele hoofdzaken noemen; al het overige kan men zich dan zelf wel voorstellen.
[9] Kijk eens naar de ellendige geboorte van de mens, die in zekere zin bestaat als kroon op de scheppende eigenschappen van de natuur! Waarom is zijn geboorte en zijn intrede in de wereld niet op zijn minst soortgelijk aan die van de dieren, en met name de vogels in de lucht, die reeds enkele dagen na hun intrede in deze natuurlijke wereld het volledige gebruik van hun levenskrachten verkrijgen en zich tot hun einde daarin kunnen verheugen?
[10] Maar nee, de mens moet armzaliger dan welk dier ook in deze wereld komen, naakt, zonder kracht, hulpeloos als een steen die op de weg ligt!
[11] Als zijn ouders niet door een soort instinctmatige liefde gedwongen waren de nieuwe wereldburger zo lang te verzorgen tot hij het geluk heeft een soort halve mens te worden, zou het met het leven en voortbestaan van ieder in deze wereld geboren mens wel afgelopen zijn -hij zou na zijn geboorte nog geen twee dagen lang in leven kunnen blijven.
[12] Met de verzorging van een pasgeboren kind door zijn ouders gedurende één, twee of drie jaar zou ik nog genoegen kunnen nemen, maar vaak meer dan twaalf, ja soms meer dan twintig jaar, totdat het kind door alle zorg van zijn ouders zover gebracht is dat het tenslotte zelf in de wereld vooruit kan komen, is echt teveel en ook te dom, en het doet de scheppende eigenschap van de werkzame natuurkrachten absoluut geen eer aan, maar in alle opzichten het tegendeel.
[13] Als die de mensen geen betere manier van ontstaan heeft kunnen schenken, had ze het voortbrengen ervan wel voor eeuwig achterwege kunnen laten; want daardoor heeft ze voor zichzelf bij de ontwikkelde mensheid op de wereld weinig lof verworven. Maar ik wil op deze ellendige gang van zaken in de scheppende natuur nu niet al te veel aanmerken.
[14] Als de natuur in de gestalte van een mens nu eenmaal koste wat kost een denkend en zich van zichzelf bewust wezen op deze aarde heeft willen hebben, met de bedoeling dat dit wezen zijn Schepper zou leren kennen, Hem loven en de eer geven; dan zou zij of die Schepper voor de mens de voorziening moeten treffen, dat de mens het in zijn denken minstens zover gebracht zou hebben als ik; hij zou dan een onverwoestbare standvastigheid hebben moeten aannemen en daarin even wijs, sterk en gezond moeten voortbestaan als de aarde in al haar voornaamste delen weinig veranderd voortbestaat, evenals de maan, de zon en de overige sterren.
[15] Maar nee, de mens bereikt weliswaar na ongeveer dertig of hoogstens veertig jaar wel een daarop lijkend standpunt, als zijn oorspronkelijke levenskrachten daar tenminste op ingesteld zijn -wat echter tot de zeldzaamheden behoort, omdat vrijwel de meeste mensen gelukkig reeds als kind weer daarheen terugkeren waar ze vandaan zijn gekomen. De mens, die in alle opzichten sterk is geworden, begint echter spoedig na dat hoogste punt van zijn leven min of meer ziekelijk te worden, en als hij het geluk heeft om wellicht zeventig, tachtig of negentig jaar oud te worden, dan is hij daarom niet te benijden; want zo'n ouderdom is geen leven meer, maar enkel een steeds gecompliceerdere ziekte, die hem net als ieder ander mens langzamerhand naar de dood en het niet-bestaan voert.
[16] Waar is dat voor nodig? Hoe kan een scheppende, wijze Kracht dat goed, rechtvaardig en doelmatig vinden, terwijl ieder slechts enigszins gewekt menselijk verstand het als onwijs en ondoelmatig moet verwerpen en als kwaad, slecht en in strijd met de rechtvaardigheid moet verdoemen?
[17] Mijn beste grote Heer en Meester, dat is het voornaamste argument, op grond waarvan ik iedere andere reden van de scheppende natuur om te scheppen en voort te brengen in gelijke mate verwerpelijk en volslagen onwijs moet verklaren, en uiteindelijk moet ik nog die mensen loven, die zich in een zeer duister bijgeloof in slaap hebben laten sussen; want daarin vinden zij een zalige reden voor vergelding van al het bittere lijden, dat ze op deze wereld hebben doorstaan.
[18] Maar zelfs die zaligheid, die na de lichamelijke dood verwacht mag worden, staat onder zulke duimschroeven van dwang en bedrog, dat een eerlijk mens het horen en zien vergaat over de voorwaarden om tot die zaligheid te komen; want de mogelijkheid dat men die zaligheid niet bereikt vormt een buitengewoon brede weg, terwijl de mogelijkheid om die zaligheid te bereiken in een zo steil, smal en doornig pad is geplaatst, dat men uiteindelijk liever helemaal niet zalig zou willen worden dan zich het levenslange omhoogklimmen onder alle martelingen en folteringen te laten welgevallen.
[19] En nu, Heer en Meester, ben ik uitgesproken op mijn echt Romeinse en stadsrechterlijke manier; wees nu zo goed mij iets beters te zeggen dan ik U heb kunnen vertellen!'
«« 169 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.