De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 19 / 244 »»
[1] Rafaël zei: 'Je hebt me wel een echt belangrijke vraag gesteld, en ik zou je die ook zeker kunnen beantwoorden; maar jij bent nog lang niet diep genoeg doorgedrongen in het gebied van het zuiver geestelijke en zou de volle waarheid over die dingen niet vatten.
[2] Maar ik geef je de verzekering dat ten eerste de leerlingen van de Heer allang volkomen onderricht zijn op dat gebied, en behalve zij ook vele andere mensen,Joden en heidenen, en ten tweede dat ook jij daarover nog tot een duidelijk inzicht zult komen. Er zullen zich vandaag nog wel gelegenheden voordoen, waarbij je ook in dit opzicht de liefde en wijsheid van de Heer zult kunnen loven en prijzen.
[3] Neem maar van mij aan dat de Heer Zich juist naar deze kleine heuvel heeft begeven, opdat jij bij de aanblik van de watervogels, die de kleine visjes opeten, tevoorschijn zou komen met je oude bedenkingen over de liefde, goedheid en wijsheid van een ware God! Je bent ermee voor de dag gekomen, zoals ook ik allang van tevoren wist, en er zal je dan ook op het juiste moment een juist licht in deze kwestie gegeven worden.
[4] Vriend, het leven is in zichzelf een strijd! Wie kan er als een goed en vroom mens naar het hoogste, vrije geestelijke leven overgaan, als hij er niet eerst met alle ernst voor gevochten heeft? Maar door wat moet de mens anders leren vechten -dan door de gevaren die hem aan alle kanten omgeven? En die zijn door de Heer op deze aarde geplaatst en toegelaten, opdat de mens ze herkent en er net zo lang strijd tegen levert tot hij ze heeft overwonnen. Maar nu genoeg daarover; na het ochtendmaal zullen we het er verder over hebben!'
[5] Toen onze Rafaël dat had gezegd, kwam een bode ons meedelen dat het ochtendmaal klaar stond, waarop wij onze kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het ochtendmaal tot ons te nemen.
[6] Na het ochtendmaal gingen we direct weer naar buiten, maar naar een andere, grotere heuvel, van waaruit men niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een groot deel van het Meer van Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de Romeinen een soort vesting, om van daaruit alles te kunnen overzien wat er op het meer en in de niet onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te beschouwen was. Om die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse wachten geplaatst, die niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve wanneer de commandant zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als leider aanwezig was bij een gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.
[7] Aangezien de commandant nu zelf met twee van zijn onderofficieren bij ons was, hadden wij ook niet het minste probleem om van deze mooie heuvel gebruik te maken.
[8] Er waren daar verschillende open tenten geplaatst, voorzien van banken, die de commandant onmiddellijk voor ons inruimde om te gebruiken, en ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons opzetten.
[9] Toen wij onze plek in de tenten hadden ingenomen, heerste er een tijdlang rust, en allen keken naar de taferelen aan de oever en in de baai.
[10] Plotseling zag de commandant enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen naar de laaggelegen oevers van het meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die hoogte alweer enkele ongenode gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de oevers van het meer een goed smakend ochtendmaal te halen!
[11] Watervogels zijn weliswaar ook roofdieren, die zich voeden met vissen en allerlei andere waterdieren; maar ze zien er voor ons gemoed toch zachtmoediger uit, en hun roven en moorden van onschuldige waterdieren maakt op ons hart en gevoel niet zo'n storende indruk als wanneer een machtige adelaar vanuit de hoogte als een pijl op een van de vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen grijpt en daarna omhoog naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en zijn vlees opeet!'
[12] Terwijl de commandant nog zo zijn humane beschouwingen hield, liet een adelaar zich in een rietveld aan de oever van het meer neervallen en greep daar een met vis verzadigde kropgans, die natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen van de adelaar werd vastgehouden, in de lucht groot spektakel maakte.
[13] Het duurde niet lang of de andere adelaars volgden het voorbeeld van de eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en Meester, hebt U soms niet gezien of niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige roofvogels zich vergrepen aan de veel zachtmoediger watervogels op een manier, die voor ieder mens met een beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten dergelijke afschuwwekkende taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk voorkomen, ertoe bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt aangespoord tot daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?
[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit de.mond van een oude wijze Griek in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is een roofnest en een. tranendal voor de edele mens; want alles wat hij ziet en wat hem overkomt is beladen met de eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders dan een voortdurend ontstaan en tot een ellendig en vluchtig bestaan komen; en een wrede dood is steeds het gevolg van het ontstaan! En toch moet de mens, die het meest door zijn bestaan wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven leiden en de voortdurend vervloekende goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij niets anders dan alleen een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet? Laat de mens dus ook als een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op zijn medeschepselen wreken - onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de ook over hem uitgestorte vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden en van zijn toch al korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'
[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet dat die wijze Griek daarmee een echt en waarachtig principe voor het welzijn van de mensen onder woorden heeft gebracht, aangezien ik bij U een heel ander levensprincipe heb gevonden volgens welk ik ook voortaan zal leven en handelen; maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke mens, met name in een land waar het wemelt van allerlei roofdieren, als gevolg van zijn waarnemingen en ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel voor het menselijke leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een goed gemoed, zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden waargenomen.
[16] Laten we eens kijken naar de landen waar het wemelt van allerlei soorten roofdieren en de mensen voortdurend jacht op hen moeten maken, om met door hen opgevreten te worden! Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo woest als de dieren die hen omringen! Ze roven en moorden en onder hen is geen liefde en nog minder echte barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging naar een goed geordende, vreedzame bezigheid.
[17] Kijken we daarentegen naar een volk, zoals ik eens in Armenië heb aangetroffen! In het land van dit volk heeft een vroegere, wijze koning met alle ijver alle wilde dieren door veel bekwame jagers zoveel mogelijk laten uitroeien -en ook de adelaars en gieren werden niet ontzien; alleen zachtmoedige en nuttige huisdieren mochten worden gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste bezigheid van dat volk -en ik zeg U, o Heer en Meester, dat ik nooit een zachtmoediger en vreedzamer volkje op een continent ben tegengekomen!
[18] Overdag en 's nachts kan men in dat land over alle grote en kleine wegen reizen, zonder dat men bang hoeft te zijn om door een wild dier en nog minder door een roofzuchtig mens aangevallen te worden. En in welk huis men ook binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men wordt er allervriendelijkst opgenomen en met alle liefde en vriendelijkheid verzorgd met alles wat men in dat huis voor de menselijke behoeften bezit.
[19] En aan wie heeft het volk van het genoemde land die uitstekende, goede, lieve en zachte ontwikkeling van het gemoed te danken? Aan die wijze koning, die zijn land van alle wilde roofdieren wist te zuiveren.
[20] Voor U, o Heer en Meester, zou het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde dieren te reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten met leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'
«« 19 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.