Judas Iskariot (30.5.1864)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 223 / 244 »»
[1] 's Ochtends was iedereen al vroeg op de been, ook Ik met Mijn leerlingen, en de waard had zijn vrouwen zijn keukenpersoneel ook al vroeg aan het werk gezet om een ochtendmaal voor ons klaar te maken.
[2] Ik begaf Mij echter met Johannes, Petrus en Jacobus direct naar buiten, en wel weer naar de reeds bekende berg Nebo. De overige leerlingen waren nog bezig zich aan te kleden en te wassen; ook hun haar zat in de war, en dat moesten ze in orde maken.
[3] De waard zelf en zijn zoon kwamen Mij al gauw achterna - evenals de opperstadsrechter, deze keer met zijn vrouwen kinderen, die nog niet zo groot en oud waren. Korte tijd daarna kwamen ook de overige leerlingen, met uitzondering van judas Iskariot. Hij was liever wat in de stad gaan rondlopen, waar hij de burgers de weldaad van Mijn wonderen flink had aangeprezen, die hem dan ook meer of minder geld gaven; dat geld stopte hij in zijn buidel, waarna hij naar de herberg ging en zich onmiddellijk, nog ruim een uur voor het ochtendmaal, brood en wijn liet voorzetten.
[4] De waard vroeg Mij op de berg wel hoe het met die ene leerling zat, omdat hij deze keer niet aanwezig was.
[5] Ik zei tegen de waard: 'Laat hem maar afwezig zijn; want zijn afwezigheid is Mij liever dan zijn aanwezigheid, en meer hoef Ik je niet te zeggen!'
[6] Nu vroeg de opperstadsrechter Mij: 'O Heer en Meester, hoe is het mogelijk dat die man onder Uw leerlingen is opgenomen? Want kijk, ik vraag U dat niet zomaar; die man is mij met mijn scherpe blik van een rechter direct opgevallen, omdat hij niemand recht in het gezicht kon kijken en ook bij Uw buitengewoon goddelijke woorden en voordrachten geheel afzijdig duister voor zich uit keek en met geen enkele gelaatsuitdrukking blijk gaf van enige verbazing of bijval! Ook zei hij geen woord waaruit men had kunnen opmaken wat voor redenaarstalent hij bezit, terwijl alle andere leerlingen toch over en weer praatten, deels met Uzelf, deels ook onder elkaar. Kortom, ik moet U zeggen dat die leerling van U mij absoluut niet bevalt. Als ik er zo een onder mijn vele dienaren had, zou ik hem allang ontslagen hebben. Uit welke stad is hij eigenlijk afkomstig?'
[7] Ik zei: 'Hij is een Galileeƫr en van beroep pottenbakker. Hij is van al Mijn leerlingen het meest bedreven in de Schrift en als leraar een begaafd redenaar; maar hij is daarbij zeer geldzuchtig, en dat is de eigenlijke duivel in hem die hij niet kwijt zal raken -want alle soorten duivels en boze geesten zijn, als ze het hart van een mens eenmaal in hun greep hebben gekregen, gemakkelijker uit de mens te verwijderen dan de gierigheidsduivel.
[8] In iedere andere slechte geest zijn nog vonkjes van enige naastenliefde te vinden, maar bij de gierigheidsduivel niet; daarom is hij ook de hardnekkigste en doordringt hij de hele mens net zolang tot die helemaal aan hem gelijk wordt, en dan kan hij die mens het beste voor de meest schandelijke daden gebruiken. Laat iedereen zich dus vooral hoeden voor gierigheid; want iedere zondaar zal gemakkelijker en eerder het rijk Gods binnengaan dan een gierigaard!'
[9] De opperstadsrechter zei: ' Als Uw leerling van dat soort is en U toch almachtig bent, stuur hem dan van U weg! Want wat heeft zo iemand in Uw gezelschap te maken?'
[10] Ik zei: 'Juist omdat Ik de Heer ben en almachtig, moet Ik - met name op deze aarde, die een kweekschool voor Mijn kinderen is - ook de duivels evengoed dulden als de engelen; want niemand kan zonder een volkomen vrije wil Mijn kind worden, en voor de duivel zelf is de weg tot ommekeer niet volkomen versperd. je zult derhalve ook inzien dat Ik een leerling, aan wie Ik overigens geen welgevallen heb, zolang in Mijn nabijheid duld als hij daar zelf wil blijven; wil hij echter vandaag van Mij weggaan, dan zal hij door niemand uit Mijn gezelschap tegengehouden worden.
[11] Overigens, als hij niet verandert, zal hij binnenkort zijn loon wel krijgen. Maar laten we nu ophouden over die afwezige leerling, want er zijn immers nog andere dingen die wij moeten bespreken!
[12] Na het ochtendmaal zal Ik namelijk direct verder reizen en Mij naar de streek begeven waar de vanouds bekende beek de Arnon ontspringt. Want de wegen naar het dal van de Jordaan zijn van hieruit erg slecht en moeilijk; maar door het dal van de Arnon loopt nog een tamelijk goede weg, die verderop echter ook erg moeilijk wordt.
[13] Ik heb in het Jordaandal nog veel te doen, en het zal nog maar kort duren voor Ik naar Jeruzalem ga!'
«« 223 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.