De pest van de traagheid

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 238 / 244 »»
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, je hebt hier een heel goede en juiste vraag gesteld; maar één ding heb je daarbij vergeten, en dat is dat God op deze aarde noch de aarde zelf noch alles wat ze bevat, voor een eeuwige bestaansduur heeft geschapen en ook niet heeft willen en kunnen scheppen!
[2] Op deze aarde is alles veranderlijk en vergankelijk, en ze is slechts het punt van overgang van het oergericht en de dood naar het ware, eeuwig onvergankelijke leven.
[3] De Godheid zou met haar almacht kunnen bewerkstelligen dat de mens net als de planten en de dieren binnen een bepaalde orde zou moeten bestaan -alleen zou de mens dan geen mens meer zijn; want dan zou hij vanzelf geen inzicht, geen verstand en ook geen vrije wil hebben. Maar omdat de Godheid dat op hoogst wijze gronden niet wilde, gaf ze de mens inzicht, verstand en een vrije wil, en daarmee ook het vermogen om aan God gelijk te worden door zichzelf geestelijk te ontwikkelen en te voltooien.
[4] Dat de mensheid wat zijn opvoeding betreft verwaarloosd is, terwijl de Godheid echter al vanaf het allereerste begin uitstekend voor die opvoeding heeft gezorgd, is enkel de schuld van de traagheid van de mensen. Als er tegenwoordig onder de mensen nog eerzame en rechtschapen mensen zijn zoals jij en je buren -waarom zijn ze dan niet allemaal zoals jullie? Omdat ze traag zijn! Daarom heeft de Godheid ook die grote steden laten verdelgen, omdat daar de traagheid en de daardoor veroorzaakte zedeloosheid de overhand was gaan krijgen.
[5] Als die steden en hun inwoners zoals jullie waren gebleven, zou de Godheid geen vijanden tegen hen gestuurd hebben, maar hen in stand hebben gehouden. Dat ze echter verdelgd werden heeft als reden dat door hun traagheidspest tenslotte niet de hele bevolking van de aarde verpest en bedorven zou worden.
[6] Aan wijze leraren onder deze volkeren heeft de Godheid het in geen enkele tijd laten mankeren, en door hen zijn er ook nog veel betere mensen, die in die steden leefden, gered; maar de al te tragen moesten tenslotte samen met hun woningen uit de weg geruimd worden.
[7] Een wijze regering, die enige waarde hecht aan een goede orde door middel van haar wetten, zal een moedwillige overtreder van de wet zeker ook ter verantwoording roepen en tuchtigen -moet dan de Godheid, ook al is ze nog zo goed en lankmoedig, een al te zeer ontaard volk niet eveneens tuchtigen en het met een passende roede opwekken uit de al te grote traagheid en het tot werkzaamheid brengen?
[8] Je zult wel inzien dat dit noodzakelijk is; neem vooral de volkomen vrije wil van de mens ter harte, waartegen de Godheid niet belemmerend kan optreden, dan zul je alles van je tamelijk uitgebreide vraag begrijpen en inzien! Want kijk, op een aarde waar een mens niet door zijn vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand tot alle grootste ondeugden kan vervallen, kan een mens zich ook niet tot de hoogste en goddelijke deugd verheffen!
[9] Als je hier even over nadenkt, zullen alle punten van je vraagje duidelijker worden -want kijk: dieren, bomen en planten scheppen en grootbrengen is voor de Godheid gemakkelijk, maar het opvoeden van mensen is niet zo gemakkelijk; die kan de Godheid alleen onderrichten, maar hun geen innerlijke dwang opleggen! Begrijp je dat?'
[10] De waard zei: 'Wat de hoofdzaak betreft is het me wel duidelijk; maar er zijn nog wel een tamelijk aantal kleine bijkomende zaken, die je niet onmiddellijk kunt begrijpen.'
[11] Daarop zei Ik heel kort: 'Mijn vriend, voor wie eenmaal de hoofdzaak kan begrijpen, zullen ook de bijkomstigheden duidelijk worden! Morgen zullen we daar nog verder over spreken, Mijn beste vriend, want nu is het niet het moment om daar verder over te praten, omdat de Farizeeën hun oren weer tegen de muur leggen en van Mij en van jou vermoeden dat wij twee wijzen zijn. We zullen morgen nog wel de nodige problemen met hen krijgen; daarom moet je nu je mond over iets heel onbelangrijks opendoen, dan zullen we daar een gesprek over voeren!'
[12] De waard zei: 'Mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, het is echt heel moeilijk om juist, als je het wilt, iets echt onbelangrijks naar voren te brengen. Wij Romeinen hebben over het algemeen een meer nadenkende, ernstige en onderzoekende aard, en het kost ons werkelijk meer moeite om iets heel onbelangrijks naar voren te brengen dan iets ernstigs, dat met de echte waardigheid van een Romein te verenigen is. Maar omdat U het nu eenmaal zo wilt hebben, zal ik proberen of ik niet iets kan bedenken waar niet zoveel aan gelegen is.'
«« 238 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.