De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 56 / 244 »»
[1] Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie zich ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien wat wij zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.
[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel welkom, heer en meester; maar wat wij tegenover de grote genade die u ons bewijst kunnen doen, zal u vast niet welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze kleren zullen u, zonder verder iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het er met ons allemaal voor staat!'
[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe het er met jullie voor staat, weet Ik welmaar voor het grootste deel is die armzalige toestand jullie eigen schuld; want door traagheid en door haast geen vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle goede gaven, zal geen enkel mens het op deze aarde ver brengen.
[4] Zolang jullie nog middelen en kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude huis te verbeteren, lieten je niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf vertrouwd met de blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele malen beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.
[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de heidenen geworden en moeten eerder met zwaar werk karig brood van hen bedelen dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen: 'Wij hebben het in het zweet van ons aangezicht verdiend!'Want het is niet gemakkelijk om mensen te dienen die in geen enkele God geloven en ook niet in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en derhalve ook aan geen enkele vergelding in de grote wereld aan gene zijde, en die derhalve geen naastenliefde hebben en zelfs vijanden van hun eigen leven zijn.
[6] Welnu, in jullie grootste nood zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en bij Hem om hulp gaan smeken, en dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar jullie toe te komen en jullie te helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde heidenen, die eveneens ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben laten varen. Ik zal dat doen opdat ook zij merken dat de oude God nog leeft en degenen helpt die in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en onwankelbaar vertrouwen van Hem de juiste hulp verwachten.
[7] Laat Mij jullie oude, meer dan half vervallen huis zien, dan zullen we kijken of daarin overnacht kan worden en of datgene wat beschadigd is gerepareerd kan worden! Daarna zullen we jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel voorraad daar nog aanwezig is!'
[8] De oudste zei: 'O grote heer en meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel grote en kleinere kamers hebben gehad; maar wij hebben er maar nauwelijks zeven in gebruik kunnen nemen, en zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol met allerlei soort ongedierte en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer begaanbaar. ook onze provisiekamers verkeren vooreerst in een zeer miserabele staat. Slechts één is er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar beschimmelde broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan kijken, opdat u, o grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het met ons, afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'
[9] Hierop liepen we door alle vertrekken van het grote huis, en het zag er allemaal zo uit als de oudste had beschreven.
[10] Toen wij ons echter in het buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu zul je Gods macht in Mij, die wat Mijn lichaam betreft ook een mensenzoon ben, leren kennen! Kijk, wij zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen, doornstruiken en allerlei ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door koninklijk versierde, fraaie vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed overnacht kan worden, zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'
[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd, of het hele huis was al volkomen veranderd, en toen wij daarna door alle kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens meer enige beschadiging te ontdekken.
[12] De Joden van dit huis sloegen de handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o grote God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'
[13] Daarna bezochten we de provisiekamers, die eveneens gevuld waren met alles wat de mensen nodig hebben om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de verbazing nog groter, en lange tijd konden ze van louter verbijstering met praten.
«« 56 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.