De stormnacht

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 76 / 244 »»
[1] Ik had deze woorden nog maar nauwelijks gezegd, of daar k;wam al een eerste machtige windstoot, waarna er ook meteen een lichte beving van de aardbodem te voelen was.
[2] Daarna stak er een hevig gieren en razen op, dat klonk alsof het een half uur gaans verwijderd was, maar dat van moment tot moment in hevigheid toenam. Al heel gauw kwam het dicht bij de stad en wekte het door zijn enorme gieren, kletteren en razen en donderen heel veel inwoners van deze stad, die uit hun huizen de straten en pleinen van de stad opgingen, uit grote vrees begraven te worden in hun huizen, die dreigden in te storten.
[3] Velen haastten zich ondanks de razende orkaan jammerend van angst en vrees naar het open veld. Toen de wind echter steeds heviger werd, kwamen verscheidene van hen weer terug naar de stad en zeiden tegen hun buren, dat het op het open veld nog veel slechter uit te houden was dan in de stad achter stevige muren.
[4] Velen die voorbij onze herberg renden, verwonderden zich over onze moed en standvastigheid, en een paar buren van de herberg kwamen naar ons toe in de eetzaal en riepen de waard toe dat hij ook naar buiten moest gaan, omdat de aarde van tijd tot tijd zo geweldig beefde, dat te vrezen viel dat weldra het ene huis na het andere in zou storten. Ze dachten dat wel alle Joodse duivels en heidense furiën losgebroken moesten zijn, want anders was het niet te begrijpen hoe na zo'n kalme dag zo'n stormnacht had kunnen optreden.
[5] De waard zei: 'Beste buren, mijn huis is al heel oud en heeft al veel van zulke beproevingen meegemaakt, en het zal hopelijk ook deze nog wel zonder schade doorstaan! Ik vertrouw op mijn God en Heer, die almachtig en vol liefde is, en Hij zal mijn huis door jullie losgebroken duivels en furiën geen schade laten toebrengen.'
[6] De twee buren zeiden: 'Ach, hou toch op met alle goden, of het nu Joodse of heidense zijn! Wat hebben ze er aan als ze de arme, zwakke mensheid 's nachts zo volkomen zinloos kwellen? Wij Romeinen hebben alle goden aangeroepen en enkele priesters maken groot misbaar, en ook de Joden van deze stad roepen in hun synagoge tot hun Jehova om hulp, hulp, hulp; maar de storm en het hevige beven van de aarde houden niet op, maar worden van moment tot moment steeds maar erger. Dan is het parool: mens, help jezelf, zo goed, zoveel en voorzover je kunt; want de goden luisteren niet naar je smeken en kijken niet naar je angst en nood!'
[7] De waard zei: 'Vrienden, als jullie geloof en vertrouwen op een god zo zwak zijn, rest jullie natuurlijk niets anders dan jezelf te helpen, zo goed en zo kwaad als dat gaat; maar mijn enig ware God en Heer heeft mij getrouw duidelijk gemaakt dat deze storm in deze nacht om heel wijze redenen over deze streek zou komen en dat ik er geen angst voor hoef te hebben - en kijk, zoals het mij voorzegd is, is het ook gekomen, en daarom heb ik dus ook geen angst!
[8] Jullie nemen toch altijd jullie trotse lijfspreuk: SI TOTUS ILLABATUR ORBIS, IMPAVIDUM FERIE-NT RUINAE* (* Latijn voor: ' Al zou de hele wereld instorten en zouden haar brokstukken over mij heen vallen, ik zou onverschrokken blijven'.) in de mond? Waaruit blijkt bij jullie nu de waarheid daarvan?
[9] Ik ben een gelovige Jood, die op mijn enig ware en levende God vertrouwt en bouwt, en ik heb mij nog nooit op zo'n moed laten voorstaan, maar in plaats daarvan leef ik steeds in de juiste eerbied voor God -en kijk, die geeft mij nu meer moed en ware zelfbeheersing dan jullie hoogdravende lijfspreuk. Als jullie zouden doen zoals ik, hadden ook jullie rustig in jullie huizen kunnen blijven!'
[10] De twee buren zeiden: 'Vriend, je hebt in feite wel gelijk -maar wij kunnen er niets aan doen dat wij jouw geloof niet hebben; maar wat jouw geloof betreft, daar zullen we met elkaar morgen verder over doorpraten, als we het er levend vanaf brengen!'
[11] De twee merkten nu bij het reeds zwak geworden lamplicht in onze zaal ook de andere gasten op, en ze wilden de waard vragen wie die gasten waren; maar hun vrouwen en kinderen riepen uit angst en vrees vanuit het voorportaal naar hen, en de twee gingen weer naar buiten de straat op, en bekeken hun huizen om te zien of die nog geen schade hadden opgelopen. Dat was bij het zwakke maanlicht weliswaar niet te ontdekken, maar ze durfden toch hun huizen niet binnen te gaan, omdat de aardbodem van tijd tot tijd nog altijd goed voelbaar beefde.
[12] De waard vroeg Mij hoe lang de storm nog zou duren.
[13] Ik zei tegen hem: 'Nog een uur, en deze keer zal hij bij niemand schade aanrichten! Maar jij hebt een juist woord tegen je buren gesproken, en ze zullen morgen ook bij ons opgenomen worden. Nu kunnen we echter wel tot de ochtend rusten, en de ochtend zal ons heel wat werk geven.'
[14] Daarop sliepen allen weldra in en rustten tot de ochtend, die deze keer nevelig was.
«« 76 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.