De woorden van de buren over de macht van de Galileeër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 81 / 244 »»
[1] Bij deze gelegenheid hadden allen die door een kwalijke nieuwsgierigheid uit de stad naar ons waren gedreven, zich weer naar de stad begeven.
[2] Toen de omgeving aldus gereinigd was beval Ik de wind met luide stem, zodat degenen die zich rond de heuvel bevonden het goed konden verstaan, dat hij de zwavel en pekdampen niet meer naar ons toe, maar van ons weg naar de woestenijen van de Eufraat moest dragen.
[3] En onmiddellijk draaide de wind, zodat wij binnen enkele ogenblikken van de dampen bevrijd waren.
[4] Toen de twee buren van de waard dat merkten, zeiden ze tegen de waard: 'Nu is het toch wel duidelijk dat die man in zeer innige verbinding moet staan met een God en zich van Diens allerhoogste macht kan bedienen, wanneer hij wil. Dat is nu boven de minste twijfel verheven; maar hoe, waar en waardoor kan een mens tot zo'n verbinding komen?
[5] Jullie Joden hebben uiteindelijk toch gelijk dat jullie aan slechts één God geloven; want die ene God zal wel de enig ware zijn, die door de macht van Zijn alwijze wil alles heeft geschapen wat wij met onze ogen kunnen zien en met onze andere zintuigen kunnen waarnemen.
[6] Maar hoe komt het toch dat jullie Joden zelf zo weinig moeite doen om die enig ware God van jullie nader te leren kennen en jullie handelingen volgens Zijn wil, die jullie toch bekend moet zijn, zodanig in te richten dat ook jullie met Hem in net zo'n verbinding komen te staan als deze zeer te vereren Galileeër, die ook een Jood is?
[7] Als jullie wel de wegen kennen om dat onschatbare doel, een schat aller schatten, te bereiken en je toch niet inspannen je die eigen te maken, maar de vergankelijke, dode schatten van deze aarde vaak nog meer najagen dan wij blinde heidenen, dan zijn jullie zeer beklagenswaardige dwazen.
[8] Wij willen jou niet tot die reeks van Joden rekenen zoals wij die in onze stad hebben en maar al te goed kennen -maar ook van jou weten wij dat jij ten aanzien van jullie enig ware, ene God ook de nodige twijfels had; het beste aan jou was dat je geen huichelaar was net als de anderen van jouw stam.
[9] Maar merkwaardig is het wel van de andere Joden, en in het bijzonder van hun priesters, die doen en preken alsof enkel van hen af zou hangen wat God zou mogen doen -en toch zijn ze evenmin als onze priesters in staat iets tot stand te brengen wat op een puur goddelijke macht lijkt.
[10] Dat, vriendelijke buurman, is voor ons nu des te meer een raadsel, omdat wij bij deze Galileeër zelf hebben kunnen vaststellen dat hij met de ene, enig ware God in zeer nauwe, innige verbinding moet staan, omdat de wind hem anders niet zou gehoorzamen zoals een soldaat zijn veldheer!''
[11] Nu zei de waard: 'Vrienden, jullie hebben volkomen gelijk dat jullie in je verbazing over de macht van God aan één stuk door zo praten en vragen stellen over onze Joodse dwaasheid en blindheid; maar nu wij met elkaar praten, zwijgen de anderen die over de ware zaak meer weten te zeggen dan wij, en dat is ook niet wijs gehandeld! Daarom zullen we een andere keer over al die dingen praten en nu de anderen laten praten en handelen.'
[12] Met die opmerking van de waard waren de twee buren het volkomen eens en ze vroegen verder niets meer, maar wachtten tot Ik iets zou zeggen of doen.
[13] Nu zei de commandant tegen Mij: 'Heer en Meester, kijk, de mensen daar beneden rond de heuvel weten niet wat ze nu moeten doen en wat ze van U moeten denken! Zou het geen tijd zijn om een van mijn mensen naar beneden te sturen om hen wat opheldering te geven?'
[14] Ik zei: 'Laat dat nu nog maar! Ik zal eerst nog een teken doen, en daarna zullen wij weer naar de herberg gaan. Deze mensen zullen dan ook naar hun families in de stad terugkeren en hun met veel ijver vertellen wat ze gehoord en gezien hebben; daardoor zullen ze onder elkaar heel wat gaan nadenken, zoeken en gissen, en dan zal het ook tijd zijn om hun geleidelijk aan steeds meer te tonen wie Degene was aan wie de elementen gehoorzamen.
[15] Maar nu wil Ik de zeer bedekte ochtend volkomen helder maken en de natuurgeesten, die hier en daar nog actief zijn, tot rust brengen; want tot nu toe zijn er werkelijk voldoende bevrijd geraakt.'
[16] Hierop beval Ik de dampen op de aarde en de dichte wolken in de lucht te verdwijnen en de zon te laten schijnen en stralen.
[17] En onmiddellijk gebeurde wat Ik had bevolen. Het werd direct een heel mooie en zonnige ochtend, en men genoot tot in de wijde omgeving van een stralend uitzicht.
[18] Maar uit de spleten en scheuren in de aardbodem, die 's nachts waren ontstaan, schoten hier en daar -weliswaar op een tamelijke afstand - nog steeds vlammen omhoog die, ondanks dat de ochtend plotseling helder was geworden, de verbaasde heidenen beneden aan de heuvel niet zo goed bevielen.
[19] Een klein halfuur later beval Ik ook deze vuurgeesten zich geheel en al ter ruste te begeven; en ze doofden uit, en er was, waar de mensen hun blik ook heen wendden, geen uit de aardbodem opschietende vlam meer te ontdekken, noch dichtbij noch in de verte. Ook de wind ging liggen, en zo ver het oog reikte was de aardbodem helemaal schoongeveegd.
«« 81 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.