De Heer en Efraïm

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 57 / 77 »»
[1] Nadat de leerlingen verklaard hadden dat ze het eens waren met deze uiteenzettingen van Petrus en er nog het een en ander van hun eigen oordeel aan toe hadden gevoegd, nam Johannes het woord en zette zijn broeders uiteen, dat toch met name Mijn liefdevolle zorg er steeds op bedacht was het einddoel met zo groot mogelijke zekerheid voor het individu te bereiken, en dat hoofdzakelijk ook dat einddoel de weg bepaalde die het individu bij zijn ontwikkeling tot aan de mens moest gaan. Maar aangezien ieder mens om heel wijze redenen anders geaard was, werd ook de ziel van ieder mens tot aan haar volledige ontwikkeling anders geleid. Daarom was er wel in het algemeen, maar niet in het bijzonder een algemene, vaststaande wet vast te stellen voor welke wegen een ziel in wording moest bewandelen, omdat alleen God het einddoel kende en niemand anders -zelfs niet eens het desbetreffende wezen zelf er duidelijkheid over kon hebben wat voor positie in dienst van God hij zou kunnen en gaan bereiken.
[2] 'Daarom, beste broeders', ging Johannes verder, 'moeten jullie boven alle kennis de juiste liefde en deemoed nastreven, opdat de Heer jullie ongehinderd kan leiden! Jullie moeten niets anders willen dan alleen Zijn liefde, dan bereiken jullie de grootste kennis, en die is: je intrek nemen in Gods hart, waar jullie dan alles aanschouwen, niet door jezelf, maar door Gods liefde, waardoor jullie de schellen van de ogen zullen vallen!'
[3] Terwijl de leerlingen zo nog het een en ander over het aangeroerde onderwerp spraken, gebeurde het dat er bij een raamopening van de grote zaal een geluid ontstond, alsof iemand zich daar trachtte vast te houden, die naar beneden dreigde te vallen. Snel renden de leerlingen ernaartoe en vonden daar een man die zich aan de borstwering vastklemde en kennelijk geluisterd had naar wat zij besproken hadden, maar daarbij zijn evenwicht had verloren en nu naar beneden dreigde te vallen. Hij werd omhooggetrokken, en vriendelijk gevraagd of hij zich niet bezeerd had en hoe hij eigenlijk bij die tamelijk hoge raamopening was gekomen.
[4] De man, die eerst wat stug reageerde als een betrapte misdadiger, werd weldra vriendelijker omdat hij geen ontstemde gezichten tegenover zich zag, en hij zei: 'Beste vrienden, ik zie nu wel dat ik mij heel erg in jullie heb vergist, en ik vraag jullie welgemeend om vergiffenis voor alles wat ik jullie in mijn woorden, ook al weten jullie dat niet, heb aangedaan! Maar sta mij toe dat ik preciezer meedeel wat mij hierheen heeft gebracht, en waarom ik bijna verongelukt was!
[5] Kijk, ik ben een inwoner van de stad Efraïm en heb jullie al lange tijd sinds jullie hier zijn gadegeslagen en me steeds weer afgevraagd waar jullie toch wel binnen deze muren mee bezig waren, en ook wie jullie wel zijn. Sommigen van mijn verwanten en vrienden hebben gezegd dat jullie Essenen zijn, die hier toverij bedrijven en een nieuwe samenzwering tegen de Romeinen in Jeruzalem beramen, waarvoor het hier een geschikte plaats is. Anderen dachten weer dat jullie waarschijnlijk tovenaars zijn die tot heel wat in staat zijn -bijvoorbeeld ook het ongewoon snelle herstel van deze burcht -maar geen samenzweerders, omdat dat niet past bij jullie vriendelijke, open karakter.
[6] Ik heb gelachen om de gedachte dat jullie tovenaars zouden zijn, zoals ik trouwens helemaal geen geloof hecht aan zulke dingen, maar weet dat alles op aarde op een natuurlijke manier toegaat, en ik nam mezelf voor uit te zoeken wie en wat jullie zijn. Ik ben daarom al vaker 's nachts op pad gegaan om rond dit huis te lopen, om te kijken hoe ik mijn nieuwsgierigheid zou kunnen bevredigen. Maar steeds werd ik er door een eigenaardige schroom van afgehouden om bij jullie binnen te dringen.
[7] Vandaag werd het verlangen in mij echter zo sterk, dat ik tot iedere prijs jullie geheim wilde doorgronden, en ik trof dus voorbereidingen om bij jullie te kunnen binnendringen. Voor dat raam, waar jullie mij grepen, staat een boom, waarvan de takken erg breed zijn. Ik nam een paar sterke stokken mee en legde die vanaf de takken op het raamkozijn, en zo kon ik heel goed via die brug hier komen en jullie gesprek afluisteren. Alleen door de grote aandacht waarmee jullie met elkaar praatten, kwam het dat jullie mij niet eerder ontdekt hebben, en wat jullie zeiden greep mij zo, dat ik helemaal vergat dat ik een indringer was en het liefst onmiddellijk naar binnen was gesprongen, om bij jullie te zijn. Doordat ik mijzelf zo vergat lette ik helemaal niet meer op mijn lichte brug en stootte onverhoeds tegen de stokken, die toen naar beneden vielen. Bij mijn poging dat te verhinderen zou ik bijna zelf naar beneden gestort zijn, als jullie niet snel te hulp waren geschoten.
[8] Ik vraag jullie nu, beste vrienden, mij te willen vergeven; want dat ik geen dief of misdadige indringer ben, zullen jullie wel van mij geloven -ik heb althans aan jullie wijsheid wel gehoord dat het moeilijk zou zijn om jullie te misleiden!'
[9] Petrus zei: 'Beste vriend, wat zouden wij jou te vergeven hebben, aangezien wij allemaal heel goed weten dat het minder jouw nieuwsgierigheid was dan wel jouw innerlijke geest is geweest, die jou hierheen naar ons heeft gedreven? Het is dus verre van ons om te denken dat je iets misdadigs van plan was. Maar komaan, kom bij ons zitten, versterk je en laten we met elkaar praten, zoals het oprechte en waarachtige mannen betaamt! Als je iets van ons wilt weten, vraag het dan gerust! Wij zullen je graag te woord staan.'
[10] De Efraïmiet, die zijn aanvankelijke schroom nu helemaal had afgelegd, ging bij de leerlingen zitten, versterkte zich en vroeg toen al gauw heel vrijmoedig naar alle mogelijke dingen: waar wij vandaan kwamen, wat wij hier wilden, en waarom wij nu juist ons verblijf binnen deze muren hadden gekozen en ook een hoop andere, persoonlijke dingen over de leerlingen, die hem ook heel openlijk antwoordden.
[11] Toen hij nu wist dat de Mijnen leerlingen waren van de hem welbekende Nazarener, vroeg hij direct naar Mij en wilde mij absoluut ontmoeten. Petrus wees hem terecht over zijn enigszins onstuimige aard en zei dat hij geduld moest hebben, omdat immers geen van hen wist of hun Meester dat wilde toestaan.
[12] Daarop zei Efraïmiet onverschrokken: 'Vrienden, ik ben van oudsher altijd meteen naar de bron gegaan, en heb nooit langdurig de aftakkingen van een rivier afgezocht, wanneer het erom ging tot de kern van iets door te dringen! Ik vermoedde dat er beslist iets bijzonders achter jullie schuilgaat, en ook is het al sinds lang mijn wens om de Heiland te leren kennen en van Hemzelf de woorden te horen, die ik alleen via omwegen kon bemachtigen. Is het dan niet heel begrijpelijk dat ik met al mijn krachten probeer zo snel mogelijk bij Hem te komen, vooral nu mijn hart zo geweldig naar Hem verlangt?! Zou jij tegen je kind kunnen zeggen dat het uit je buurt moet blijven, wanneer het jou wil omarmen? Ik weet echter heel goed uit de Schrift en door veel andere dingen die nu zijn gebeurd, wie ik in Jezus van Nazareth voor mij heb. En het was eigenlijk ook mijn innerlijke gevoel om hier iets over Hem te weten te komen, wat mij hierheen dreef, en daarom is hetgeen je zei ook waar, dat de geest en niet mijn nieuwsgierigheid mij dreef.
[13] Maar als het werkelijk zo is dat hier de Koning van Sion huist, over wie David en alle profeten voorspellingen hebben gedaan, dan zal Hij Zich er ook niet tegen verzetten dat een eenvoudig mensenkind, dat Hem alleen maar een hart vol van hoogste liefde en niets anders dan die liefde brengt, niet tevergeefs aan Zijn deur klopt en vraagt om binnengelaten te worden. Ik geloof dat ik de hoogste Geest, die nu in een lichaam Zijn intrek heeft genomen, wel zo goed ken, dat ik denk dat Hij precies weet wat hier gebeurt, en dat Hij mij verwacht om mijn liefdesoffer in ontvangst te nemen!'
[14] Petrus zei heel verwonderd: 'Luister eens, vriend, jij spreekt hier voor onze oren een taal die op zijn minst ongewoon voor ons is; want we hebben nog nooit iemand gezien die zonder dat hij de Heer kende, zo over Hem sprak! Hoe weet jij zo precies wie Hij eigenlijk is?'
[15] De Efraïmiet zei: 'Nou, dat moet iedereen toch wel direct duidelijk worden, als hij ogen heeft om te zien en oren om te horen!? Die beide lichamelijke organen zijn bij mij nog heel goed in orde, en verder ook mijn verstand en zeker ook mijn hart, dat een veel duidelijker taal weet te spreken dan het verstand -ik heb daarom ook al mijn zintuigen opengehouden en ben te weten gekomen wat anderen door de meest voor de hand liggende bewijzen nog niet konden vernemen.
[16] Moetje dan altijd zien, om te geloven? Moetje altijd andere landen hebben bezocht, om te kunnen geloven dat ze bestaan? Zeker niet! Welnu, vriend, zo vergaat het mij ook, zie je? Wat ik heb gehoord was voor mij voldoende om het na kritisch onderzoek te geloven, en daarom weet ik nu ook wie ik in jullie Meester moet zoeken, en ik ben er volkomen zeker van dat ik in Hem ook zal vinden wat ik gezocht heb en vast over Hem geloof.'
[17] Toen de Efraïmiet dat had gezegd, kwam Ik de zaal binnen en riep hem toe: 'Zalig zijn zij die geloven en niet zien! Wees dus welkom bij Mij, als de laatste van al diegenen die enkel door Mijn woord tot Mij komen, en blijf voortaan bij Mij, opdat jouw geloof bekroond wordt! Jij heet Efraïm en zult van nu af aan voor Mij een zuil worden, die een goede steun vormt voor het opbouwen van Mijn rijk. En jullie anderen moeten een voorbeeld aan hem nemen, opdat jullie leren wat het wil zeggen vanuit het hart te leven en alleen de wil en de gevoelens daarvan te volgen!'
[18] Efraïm snelde nu naar Mij toe, volkomen overmand door zijn gevoelens, en nu volgde een van die taferelen, zoals die al vaker beschreven zijn, die teweeggebracht worden door de liefde van een kind dat zijn Vader herkent en nu in zalige blijdschap begroet.
[19] Nadat dit voorbij was en Ik Efraïm had gesterkt, legde Ik de leerlingen uit dat nu de laatste was gewonnen van degenen die als getuigen van Mijn aardse levensweg, vanuit het heelal naar de aarde waren afgedaald om als steun voor Mijn rijk te dienen, en dat daarmee nu het getal van diegenen vol was, die geroepen waren om leraren te worden voor Mijn school van de geest, waarvoor de Mensenzoon was verschenen om die op te richten en door Zijn voorbeeld te bezegelen.
[20] De leerlingen werd nogmaals op het hart gedrukt om vast te houden aan alles wat ze hadden gezien en gehoord, en de korte tijd goed te gebruiken om zichzelf echt sterk te maken voor de toekomst en om tegenover zichzelf en daardoor ook ten opzichte van de mensen overwinnaars te kunnen blijven.
«« 57 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.