De aankomst in Bethanië. Het verblijf bij Lazarus De terugkeer van judas. Zijn gesprek met de Heer

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 61 / 77 »»
[1] De Romeinen waren nu voorbijgetrokken met hun troep en de gevangenen, zodat ook wij nu onze reis konden voortzetten.
[2] Na korte tijd naderden wij Bethanië, waar Lazarus woonde. Gedreven door zijn grote innerlijke verlangen naar Mij, klom hij iedere dag naar zijn lievelingsplek om te kijken of Ik er al aankwam; en zo stond hij ook nu op zijn uitkijkpost. Zodra hij nu ons allen over de weg aan zag komen, voelde hij ook in zijn hart dat Ik het was, en snelde ons meteen tegemoet, terwijl hij naar zijn knechten riep dat ze in huis moesten vertellen dat de Heer er weer aankwam.
[3] Lazarus trof ons dan ook weldra op de weg, en het is overbodig om verslag te doen van zijn blijdschap en die van de zijnen, nu ze ons na geruime tijd van scheiding terugzagen en ons weer in hun huis konden opnemen.
[4] Nu volgden er belangrijke dagen, die in het teken stonden van het overtuigen van zowel Lazarus als Mijn leerlingen van wat Mijn uiteindelijke doel met de mensheid was, om welke reden hun nog veel onthuld werd, waarvan het nu niet de juiste tijd is om dat nogmaals aan de wereld te openbaren.Maar dat zal later gebeuren.
[5] Meestal zaten we 's avonds bij elkaar in de bekende grote zaal van de herberg op de Olijfberg, die eveneens eigendom van Lazarus was, omdat daar veel volk bijeenkwam dat Mij eveneens moest zien en horen.
[6] Nauwelijks was dan ook bekend geworden dat Ik Mij weer openlijk vertoonde, evenals Lazarus -die zich sinds zijn opwekking sterk had teruggetrokken en een stil beschouwend, innerlijk leven leidde, waardoor hij veel meer dan vroeger besefte wie Ik was en wat Mijn doen en laten te betekenen had alsook over Mijn leer en Mijn persoon nu geen enkele twijfel of onduidelijkheid meer voelde - of er ontstond een buitengewoon grote toeloop van Joden uit Jeruzalem en nog meer van Joden uit andere landstreken, die vanwege het feest naar Jeruzalem waren gekomen. Het waren voornamelijk Joden die niet uit deze streek kwamen, die over het wonder en over Mij hadden gehoord en die nu vaak uit nieuwsgierigheid, maar ook wel om zuiverder redenen naar ons toekwamen. Allen uit het Joodse volk die ook nog maar enigszins ontvankelijk waren voor het goede, zijn in die tijd in Mijn nabijheid geweest, opdat de zielen verlicht konden worden, en zodoende waren Mijn leerlingen en Ik volop bezig om allen die toestroomden, en wier ziel dorst leed, te verkwikken.
[7] Nu moet hierbij niet gedacht worden dat dit alleen voor de joden zou gelden. Ook veel vreemdelingen -Grieken, Romeinen en andere volkeren die over Mij hadden gehoord en niet precies wisten wat ze van Mij moesten denken, kwamen in deze dagen en werden voorgelicht, zodat de dagen tot aan Mijn veroordeling een rijke, laatste visvangst betekenden voor alles wat er nog bereikt kon worden.
[8] Het is nodig dit feit te weten, om het volgende te kunnen begrijpen.
[9] Op de avond van de eerste dag dat wij bij Lazarus aankwamen, hadden wij ons teruggetrokken van het volk, waarvan er die dag nog niet zo heel veel waren gekomen en wij waren alleen in de zaal waar wij steeds samenkwamen, toen plotseling judas Iskariot in de deuropening verscheen en ons allen begroette. De Mijnen waren al heel blij geweest dat ze hem zolang niet hadden gezien en hoopten hem helemaal niet meer te hoeven zien, en daarom betrok hun gezicht enigszins bij zijn groet.
[10] Hij vroeg Mij heel beleefd of Ik hem toestond zich bij ons te voegen, waarop Ik hem antwoordde dat hij kon doen zoals hem beliefde.
[11] Judas vertelde nu veel over Jericho en over wat hij daar had gedaan, dat hij daar voor Mij had gewerkt en hoopte dat dit Mij tot tevredenheid strekte. Hij schetste daarbij in geuren en kleuren hoeveel ellende hij daar en op zijn reis hierheen had aangetroffen, hoe het arme volk onderdrukt werd en onder zijn knechtschap leed. ja, hij kwam in zo'n redenaarsvervoering, dat iedereen verbaasd naar hem luisterde, omdat nog niemand de werkelijke macht van zijn woorden zo sterk had ervaren.
[12] Hij (Judas) besloot met de woorden: 'O Heer, als ik maar een tiende deel van Uw kracht in Mij had, wat zou ik dan in korte tijd aan alle gewelddadigheid van de groten een einde maken en het volk, dat in boeien geslagen is en tot jehova om redding schreeuwt, bevrijden en blij en gelukkig maken, zodat het de naam van zijn Heer en God looft en juicht van vreugde! - O Heer, hoe lang kunt U nog talmen en hun beden ongehoord laten verklinken?
[13] Kijk, daar is Hij, de Koning, die Israël bereid is te ontvangen, en Hij vertoont Zich niet! Hij verhult Zich nog, de vurig verwachte Messias, de Zoon van David, de Man met de macht Gods in Zich. Hij talmt om die grote macht te ontplooien tot heil van Zijn volk, en Israël moet treuren en verder weeklagen, vanwege zijn diepe val.
[14] O Heer, erbarm U over het volk, over de armen en bedroefden! Leid hen het geluk binnen; want zie, Sion verwacht zijn Koning!'
[15] Na deze woorden, waarin duidelijk doorklonk dat ook Judas in Mij de in wereldse zin bevrijdende Messias verwachtte, terwijl Ik toch dikwijls benadrukt had dat Ik dat niet was, ontstond er een grote verwachtingsvolle stilte, en Ik gaf hem ten antwoord: 'Heb Ik de armen niet iedere keer tot Mij geroepen?! Zijn de bedroefden niet door Mij getroost, de zieken gezond en de armen rijk gemaakt, voorzover ze dat nodig hadden?! Wie talmt er dus? Niet Ik - de wereld talmt, die niet tot het heil wil komen! Maar weldra zal de Zoon des mensen tot die hoogte van macht komen die bereikbaar is, opdat de wereld ziet dat Hij wel kan bereiken waar de wereld naar streeft en wat haar begerenswaardig toeschijnt. Maar niet tot heil van de wereld - maar tot heil van Mijn hemelen zal dat gebeuren! Stel je dus maar gerust met watje al hebt gezien en binnenkort nog zult zien!'
[16] Judas zweeg nu en verheugde zich in zijn hart; want hij geloofde dat hij door zijn woorden nu de aanzet had gegeven, dat Ik misschien toch een beslissende stap zou doen om het volk van het juk der Romeinen te bevrijden, want hij wist heel goed dat Ik de kracht daartoe had.
[17] Tot die gedachten, die niet overeenstemden met wat Ik tot dusverre had gezegd, zoals hij wel wist, was hij gekomen door de volgende omstandigheid: Toen hij zich in Jericho ophield, probeerde hij zoveel mogelijk gebruik te maken van zijn talenten en sprak ook dikwijls tegenover grotere groepen mensen over Mij en Mijn zending. Daardoor verwierf hij een zeker aanzien, vooral toen het hem ook werkelijk lukte om in Mijn naam enkele genezingen te bewerkstelligen.
[18] Herodes, die in Jericho overwinterde, hoorde ook over hem. Omdat hij al lange tijd benieuwd was om met Mij, de wonderdoener, zoals hij Mij noemde, in contact te komen, liet hij hem bij zich roepen om meer over Mij te horen. Judas, brutaal als hij was, gebruikte die gelegenheid volop voor zichzelf, door zich als leerling van de Nazarener voor te stellen, en hij wist de koning door zijn optreden ook tot een zeker respect te brengen, omdat zijn woorden door zijn goede geheugen ondersteund werden en zodoende vaak hele zinswendingen weergaven die Ik had gebruikt.
[19] Herodes zag al gauw in dat er meer waar was van de vele verhalen en geruchten die er over Mij in omloop waren, dan hij aanvankelijk had gedacht, en in zijn ziel ontstond het idee dat zo'n bijzonder soort wonderdoener hem in ieder geval van nut kon zijn bij de Romeinen, voorzover hij hen daardoor schrik en angst zou kunnen aanjagen, als dat nodig zou zijn.
[20] Herodes en Pontius Pilatus, de landvoogd, waren vijanden, omdat Herodes vond dat hij door Pilatus onderdrukt werd. De willekeur van Herodes werd steeds door Pontius Pilatus ingeperkt, zodra die maar ergens op uitbreiding van macht gericht was, waardoor Herodes, die steeds het verlangen naar de onafhankelijke heerschappij over Judea en Syrië in zichzelf voedde, op zijn beurt erg verbitterd raakte. Een bovennatuurlijke macht, die niet onderworpen was aan de macht van de Romeinen, zou hem erg welkom zijn geweest. Om die reden was hij ook Johannes, die hem een profeet leek te zijn, niet vijandig gezind geweest en hij zou hem vast niet hebben laten doden als hij niet op listige wijze daartoe was gebracht.
[21] Judas, die een goed mensenkenner was, had in Jericho gelegenheid genoeg gehad om zich van Herodes en zijn wrijvingen met de Romeinen op de hoogte te stellen. Hij merkte ook al gauw waar de grote interesse van Herodes naar uitging. Hij meende nu Mijn zaak te dienen, wanneer hij ernaar streefde om voor Mij de weg te banen om Mijn macht te ontplooien, en hij kon maar niet genoeg vertellen over de buitengewone kracht van Mijn wil, waar alles op aarde aan onderworpen was. Met name schitterde in zijn verhalen het vernietigen van die wrede soldaten, die Ik door de wilde dieren had laten doden - als bewijs voor het feit dat Ik in staat was tegenover de Romeinse wapens onoverwinnelijke wezens te stellen.
[22] Judas, die evenals het Joodse volk de Messias op een uiterlijke manier, als bevrijder verlangde en van mening was dat Ik het meest geschikt was voor die missie, werd door die ontmoetingen nog meer gesterkt in zijn verkeerde opvatting en voelde de drang in zichzelf om zoveel mogelijk tot die kant van Mijn werk bij te dragen. Hij kreeg van Herodes de opdracht om Mij ertoe te brengen naar hem toe te komen, aangezien hij uit vrees voor Mijn kracht geen direct bevel durfde uit te spreken.
[23] Ze kwamen overeen dat de verhuizing naar Jeruzalem voor het feest het gunstigste tijdstip was, en zo kwam Judas naar ons toe als een afgezant van Herodes, om Mij te winnen voor de wereldse plannen van de koning en daarmee goedgunstig te stemmen voor die van de tempel.
[24] Het spreekt vanzelf dat Ik heel nauwkeurig op de hoogte was van die plannen en dus niet eerst een gesprek met Judas zelf hoefde te beginnen. Maar hij dacht dat Ik waarschijnlijk niet in staat zou zijn die geheimste gedachten te lezen; want met al zijn goede aanleg van geest was hij toch een materialistisch ingesteld mens, en absoluut niet zo diep in het wezen en begrip van Mijn persoon doorgedrongen, dat hij iets anders dan enkel een zeer begaafd, met buitengewone vermogens toegerust mens in Mij kon zien. Hij meende wel -en daar had hij immers ook ruimschoots bewijzen voor dat niemand Mij in uiterlijk opzicht weerstand kon bieden; maar hij twijfelde eraan, of Ik de innerlijke, meest geheime trekjes van het menselijke hart kon doorzien. Ik was tegenover hem weliswaar steeds vriendelijk en liefdevol, maar toch geslotener dan tegenover ieder ander, zodat hij de taal van Mijn geest, die alleen ontsloten wordt door de liefde van een schepsel ten aanzien van Mij, niet kon verstaan, omdat hij zulk een liefde niet voor Mij had.
[25] Hij deed later dan ook veel moeite om Mij met zijn schitterende redenaarstalent de noodzaak van een uiterlijke bevrijding van het volk duidelijk te maken, waarbij hij zinspeelde op ondersteuning van Herodes. Ik wees hem voor zulke woorden echter ernstig terecht, zodat hij steeds geslotener en meer in zichzelf gekeerd raakte.
[26] Het is nodig die opmerking hier te maken, om te begrijpen wat er in zijn gemoed omging.
«« 61 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.