De belevenissen van Lazarus aan gene zijde

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 64 / 77 »»
[1] Om nu niet meer op dit gesprek terug te komen, begon Lazarus zelf over zijn vroegere ziekte te praten, en hoe hij zich nog heel goed alle bijzonderheden vóór zijn dood herinnerde, maar niets meer wist van wat er daarna met hem was gebeurd.
[2] Dat gaf nu gelegenheid om over het leven na de dood te praten en hoe de ziel die aan gene zijde aankomt zich dan voelt.
[3] Lazarus vroeg Mij waarom hij helemaal geen herinnering meer had aan wat er in die tijd met hem was gebeurd, toen hij in het graf had gelegen.
[4] Ik legde hem uit dat de reden daarvan was, dat zijn ziel zich in een toestand van hoogste gelukzaligheid had bevonden, die het voor haar ondraaglijk zou maken om met die herinnering zich nu nog aan aardse bezigheden te wijden. Dat was vergelijkbaar met wanneer een zeer goede en wijze koning, die zich steeds in een hem waardig gezelschap had bewogen, plotseling gedwongen zou zijn met het allerslechtste volk om te gaan en in de meest erbarmelijke behuizing te leven, zonder in staat te zijn om zijn toestand te verbeteren.
[5] (De Heer:) 'Maar om je te laten zien dat Ik niet teveel heb gezegd, zul je gedurende korte tijd die herinnering terugkrijgen en ons allemaal duidelijk vertellen hoe het je is vergaan en wat je hebt beleefd. Spreek nu zoals het je weer in herinnering komt, en spreek duidelijk uit wat je voelt! Maar Ik wil, dat je daarbij niet het huidige gevangen zijn in je lichaam voelt, maar dat je als vrije geest spreekt!'
[6] Onmiddellijk kwam Lazarus in een korte verdoving van enkele ogenblikken, ontwaakte toen en sprak met een waardige, verheerlijkte uitdrukking het volgende: 'O, ik zie nu in de geest opnieuw helder en duidelijk wat ik in dat uur van de dood voelde en dacht!
[7] In het begin had ik een onnoemelijke angst, toen ik merkte dat het leven in mij wilde uitdoven. Daarna trad er echter een kalmte in, en ik voelde de behoefte om diep te slapen. Het huilen van mijn zusters, die bij mijn bed stonden, kwam mij zinloos voor; want ik wist immers dat ik weer wakker zou worden. Toen sliep ik in.
[8] Toen ik wakker werd, voelde ik mij licht en vrij van alle lichamelijke ongemakken. Ik ademde de zuiverste lucht in en voelde mij heerlijk gesterkt. Ik hield mijn ogen gesloten, omdat ik het weldadig en aangenaam vond mij helemaal aan de rust over te geven.Toen voelde ik echter behoefte mijn ogen te openen, wat echter niet zo goed wilde lukken. Ik voelde hoe een hand mijn ogen aanraakte, en nu kon ik ze opendoen.
[9] Ik keek in het glimlachende gezicht van mijn vader en was daar eerst erg verbaasd over, omdat ik immers wist dat hij gestorven was, en ik hem nu naast mij zag staan. Hij vertelde mij dat ik lichamelijk gestorven en nu de vrije geestenwereld binnengegaan was en mij in zijn woonhuis bevond.
[10] Ik keek om mij heen en zag een prachtig vertrek, stralend in heldere, zuivere kleuren. De schoonheid van dat vertrek, waarbinnen helder licht stroomde, imponeerde mij zozeer, dat ik vol verbazing uitriep: 'Als ik jouw woorden niet wilde geloven, zou deze ruimte mij wel tonen dat ik aan de wereld ontrukt ben, mijn vader! Zeg eens, is dit hier de plaats waar jij verblijft?!'
[11] Mijn vader antwoordde: 'Dit vertrek is zogezegd mijn geheime kamertje, waar ik mij met mijn Heer en Schepper helemaal alleen en door Hem toch overal bevind waar dat nodig is. Ik heb jou, mijn zoon, in dit heiligdom opgenomen, omdat jij alleen nog maar gast van dit rijk bent en later jouw eigendom zult binnengaan. Maar het is voor mij een grote vreugde om jou hier te kunnen opnemen; want wie een vriend is van de Heer die zich nu op aarde bevindt, heeft ook aanspraak op het beste in ons en daarmee buiten ons.
[12] Je begrijpt niet hoe dat bedoeld is? Zie, dit vertrek betekent het innerlijke hartkamertje van mijn wezen en is derhalve het centrum van mijn sfeer, van waaruit ik jou overal heen kan brengen, zover mijn geest reikt! Daardoor ben jij tegelijk met mij, omsloten door mijn liefde, medeheerser over mijn zelf, zolang jij je hier bevindt. leder mens heeft aan gene zijde zo'n allerheiligste, waarin hij zich geheel en al kan terugtrekken om doordrongen te worden van de stralen van het zuiverste licht, dat hier door alle wanden heen ongehinderd binnendringt. Ook jij zult dat beleven, als je hier een blijvende bewoner zult zijn; maar nu ben jij dat, zoals gezegd, nog niet, maar enkel een gast, omdat ik als jouw aardse vader het eerste recht heb om jouw ziel te beschermen!'
[13] Ik stond nu op van mijn ruststoel, waarop ik weer tot mijzelf was gekomen, en omarmde vol liefde mijn vader, van wiens zijde ik ook niet meer ben geweken totdat U, o Heer, mij terugriep. Ik ben met hem ook rondgetrokken, en hij heeft mij laten zien wat er allemaal aan zijn gezag is toevertrouwd. Zijn belangrijkste taak was om aankomende zielen van de aarde bijeen te brengen en hen in de juiste geestelijke werkzaamheden in te leiden.
[14] Ik heb ook gezien hoe deze zielen vaak zwaar behangen waren met allerlei werelds vuil, waar ze zich van moesten bevrijden, en ik heb gezien hoe alles wat innerlijk in de geest aanwezig is, zich ook uiterlijk in een overeenstemmend beeld vertoont als een uiterlijk verschijnsel. Uit het willen en wensen van de zielen ontstaan dus blijvende beelden, die pas veranderen als de wil verandert, en die zo de sfeer of de zichtbare gedachtewereld van de ziel weergeven. Het maskerende lichamelijke omhulsel is verdwenen en daarmee ook de mogelijkheid om de wil van de gedachten te verbergen.
[15] Maar die gedachtewereld is absoluut niet iets wat niet aanwezig is -wat dus fantasie zou zijn -maar is ook voor iedere geest iets wat stoffelijk vergeestelijkt is opgebouwd, zodra de wil van de liefde, die moet harmoniëren met de wil van Gods liefde, het fixeert. Als de wil van het schepsel niet harmonieert met de wil van de liefde Gods, dan kan die gedachtewereld niet blijven bestaan, maar zal weer moeten vergaan. De aards stoffelijk opgebouwde dingen en de in het materiële overgebrachte gedachten van de mens zijn vergankelijk, omdat de materie in de wil van Gods liefde helemaal niet bestaat, maar waaraan enkel voor een bepaald doel als veranderlijke vorm vastheid werd gegeven; de dingen van de geest zijn echter onvergankelijk, omdat het scheppen van de geest het einddoel van het goddelijke scheppen zelf is, dat wil zeggen: God wil door Zijn schepselen scheppen en aldus zaligheden geven, hen ervan laten genieten en er door Zijn schepselen Zelf van genieten.
[16] Het leven aan gene zijde is daarom hoofdzakelijk een werken in de geest, dat wil dus zeggen een scheppen van onvergankelijke werken, maar niet van materiële werken, die weer tot puin en stof uiteen moeten vallen.
[17] Bij het aanschouwen van de vele dingen die zich nu aan mijn geest vertoonden, heb ik reeds een deel van de toekomstige zaligheid genoten, en ik zal daarom steeds graag bereid zijn dit lichaam weer af te leggen, als U, o Heer, dat beveelt, en wel even bereidwillig als ik ook weer teruggekeerd ben toen Uw stem in het vertrek weerklonk en Mij aanspoorde terug te keren. Mijn vader had mij dat gebeuren reeds aangekondigd, zodat ik er helemaal op voorbereid was.
[18] Maar ik weet nu ook dat ieder mens wat zijn lichaam betreft op die manier door U opgewekt moet worden, omdat er na het verlaten door de ziel in het lichaam nog veel achterblijft wat de ziel nodig heeft voor haar leven aan gene zijde. Dat berust op het feit dat die stoffen die in het lichaam de materie uitmaken, ook na hun oplossen en opstijgen uit de lichamelijke vorm een soort verwantschap met de ziel blijven bewaren - ongeveer zoals een mens, die lange tijd in een streek heeft geleefd, na het verlaten daarvan toch steeds een sympathie daarvoor houdt en de ervaringen die hij daar heeft opgedaan, in het gevoel van zijn ziel toch steeds met de omgeving samenhangen, zodat het een zonder de wisselwerking met het ander slechts een onduidelijk beeld zou geven.
[19] De ziel probeert dus het zielenelement, dat de kleinste stoffelijke deeltjes van haar achtergelaten lichaam beheerst, naar zich toe te trekken en met zichzelf te verenigen, omdat daardoor eveneens een soort verlossing van de materie plaatsvindt, of beter gezegd -het reine neemt datgene wat nog onrein is geheel en al in zich op. Dat is natuurlijk een proces dat voor een nog aards mens volkomen onbegrijpelijk blijft, als hij niet vergevorderd is in geestelijke dingen. In ieder geval is deze opwekking van het lichaam door de ziel, die niet snel hoeft te verlopen, even noodzakelijk als het opwekken van de ziel door de geest, terwijl deze geest op zijn beurt weer direct door U, o Heer, wordt opgewekt, dat wil zeggen tot leven wordt geroepen. Deze trapsgewijze volgorde is een bijzonder geheim van Uw schepping, zoals ik pas aan gene zijde heb gezien en ervaren, en zoals ieder mens dat bij zichzelf zal ervaren.
[20] Toen nu Uw stem tot mij doorklonk, voelde ik mij weggetrokken en had ik het gevoel als wanneer in een droom de beelden veranderen en dan weldra het ontwaken volgt. Tussen de gedroomde beelden voelen wij echter een leemte, die de ziel in haar bewustzijn niet kan vullen. Ik meende dus als het ware uit een lange slaap te ontwaken, en trof mijzelf toen aan, liggend in het graf. Ik wist wat er met mij was gebeurd, maar had toch slechts de herinnering van een droom.
[21] Nu ik mij op dit moment vrij voel van mijn lichaam, voel ik ook heel goed dat de boeien van het lichaam niet in staat zijn de zich vrij voelende ziel aan banden te leggen, wanneer ze eenmaal de ware vrijheid van de ziel heeft geproefd -om welke reden U, o Heer, dan ook de banden van mijn lichaam hebt losgemaakt, opdat het niet vernietigd wordt. Ik weet nu ook dat U mij na mijn opwekking alles uitgelegd hebt, wat echter weer uit mijn geheugen was verdwenen. Maar nu zal ik deze gebeurtenissen niet weer vergeten, maar als een onschatbaar bezit met zekerheid in mijzelf bewaren.'
[22] Nu zei Ik tegen Lazarus dat hij weer de oude moest worden en de aards levende Lazarus moest zijn, waarop hij nogmaals in een korte verdoving kwam en daarna welgemoed met de herinnering aan een levendige droom in de kring van de Mijnen wakker werd.
[23] Voor alle aanwezigen was deze gebeurtenis nu een levendig, aanschouwelijk beeld van het sterven geweest, en het droeg er later zeer toe bij om iedere eventueel nog overgebleven vrees voor het moment van de dood van hen weg te nemen.
[24] Ik vermaande de Mijnen nu dat ze zich ter ruste moesten begeven, opdat ze morgen gesterkt zouden zijn voor een groot werk, welke raad dan ook onmiddellijk door allen werd opgevolgd.
«« 64 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.