De koopman zoekt de Heer

Leopold Engel - Leopold Engel: Het Grote Johannes Evangelie (deel 11)

«« 7 / 77 »»
[1] Wij wachtten nu rustig af wat de drie Farizeeën, die met de koopman overlegden en uit Mijn persoon niet goed wijs konden worden, naar voren zouden brengen, en deden alsof ze er helemaal niet waren. Mucius was ondertussen in korte bewoordingen door Johannes onderwezen, en beide liepen naar ons toe. Mucius wilde Mij bedanken. Maar Ik wees hem op de vier die daar terzijde stonden, waarop hij Mij begreep en zweeg.
[2] Nu kwamen die weer naar ons toe en nu nam de koopman het woord en zei: 'Meester, uit uw woorden heb ik duidelijk opgemaakt dat u de Galileeër heel goed moet kennen, vooral doordat u wijst op zijn grote kracht, waaraan niets weerstand kan bieden. Hoewel ik hem zelf nooit heb gezien, heb ikzelf die kracht heel goed gevoeld en deze vrienden van mij daarvan ook naar vermogen gewaarschuwd om niet de toorn van de Galileeër op zich te laden, omdat ze volgens mij dan reddeloos verloren zouden zijn. Maar door die waarschuwingen zijn ze alleen maar des te begeriger geworden om die wonderman te leren kennen en zo mogelijk zijn kracht te beproeven.'
[3] De waard vroeg de koopman, wat voor gebeurtenis dat dan was geweest, waar hij op doelde.
[4] Onmiddellijk vertelde de koopman nu: 'Het zal de komende Pasen nu drie jaar geleden zijn, dat ik in de tempel een kleine kraam mocht neerzetten om mijn bezigheden als geldwisselaar uit te oefenen, wat juist in de Paastijd vanwege de vele offers een zeer aanzienlijke winst oplevert. Op een dag hoorde ik dat de bewuste Galileeër in Jeruzalem was en de tempel was binnengegaan om daar te onderwijzen. Ik was van plan wat dichter naar hem toe te gaan om de wonderman, die destijds pas nieuw was opgestaan, nauwkeuriger te kunnen bekijken, toen plotseling een machtige stem door het gebouw van de tempel dreunde, waarvan ik mij nog de woorden herinner: 'Het huis van Mijn Vader is een bedehuis, maar jullie hebben het tot een moordkuil gemaakt!' Ik schrok daar enorm van. Op de plek waar de Galileeër moest staan ontstond grote verwarring en allen, ook mij, overviel plotseling zo'n verschrikkelijke angst, dat al het volk tegelijk op de uitgangen afstormde.
[5] Ik heb de tempel en mijn geldwisselaarskraam niet meer durven betreden uit vrees dat die machtige man wellicht hetzelfde spel zou herhalen -en ik heb bij die plotselinge vlucht ook een aanzienlijke som geld verloren, die vast en zeker de tempel zeer ten goede zal zijn gekomen, en ik weet daarom uit ervaring wat voor grote macht de Galileeër bezit.'
[6] Daarop vroeg Petrus hem: 'Heb je naderhand de Galileeër dan nooit gezien?'
[7] De koopman antwoordde: 'Nooit, want enerzijds hield een grote vrees voor hem mij daarvan terug, en ten tweede had ik er geen tijd voor. Ik moest proberen het verlies aan vermogen dat ik in de tempel had geleden weer goed te maken, en reisde onmiddellijk naar de kuststeden, waar ik handel dreef met hele goede olie die naar Griekenland en Rome wordt uitgevoerd, en daarna ook met vele andere producten van dit land, en ik woon pas sinds kort weer in Jeruzalem. Vanuit Petra zoek ik nu naar nieuwe verbindingen om de producten van India en Arabië naar de kuststeden te brengen en van daaruit naar Rome uit te kunnen voeren. Dat is het doel van mijn huidige reis.
[8] Ik heb dus tot nu toe geen gelegenheid gehad om daarvoor iets te ondernemen, ofschoon ik die Jezus van Nazareth graag zou hebben gezien.Velen maken hem uit voor een harde, afstotende man, wiens leer precies zo is als hijzelf -anderen roemen weer zijn mildheid, wijsheid en onbegrijpelijke kracht, waarmee hij de grootste wonderen doet. Op mijn reizen heb ik veel gelegenheid gehad mij ervan te overtuigen dat zijn kracht geen verbeelding, maar daadwerkelijk aanwezig is. Ondanks dat alles kwam het echter steeds zo uit, dat mijn zaken mij ervan weerhielden hem te ontmoeten.'
[9] Ik zei tegen de koopman: 'Waar werelds verstand en het najagen van rijkdom verbonden met eigenbelang hand in hand gaan, moet natuurlijk de zachte stem verstommen, die de mens toeroept: 'Zoek naar waarheid!' Een kleine omweg op je tochten van Jeruzalem naar Jaffa, Tyrus en Sidon zou je geen nadeel hebben berokkend, zodat je heel gemakkelijk de man had kunnen ontmoeten die jou meer onvergankelijke rijkdom had kunnen tonen en in eigen bezit geven, dan jij ooit in staat zult zijn bij elkaar te schrapen.
[10] Wie niet zoekt zal ook niet vinden, voor wie niet klopt, wordt ook niet opengedaan! Wie gelooft dat de geestelijke kennis van het goede en ware hém moet opzoeken, opdat hem die op zijn regelmatige wereldse wegen vanzelf toevalt, kan eeuwig lang wachten tot hij die ontvangt. Wie uit gemakzucht en vanwege wereldse zaken zelfs niet een heel kleine omweg wil maken om de bron der waarheid te zoeken, ofschoon hij daar reeds van gehoord heeft, behoort tot de wereldse mensen tot wie de Heer aan het einde der tijden zal zeggen: 'jullie hebben over Mij gehoord en hebben Mij toch niet gezocht -nu zoek Ik jullie niet, ondanks dat Ik weet dat jullie er zijn. Ga weg van Mij en ga daarheen, waar jullie liefde je heentrekt!'
[11] De koopman zei heel nadenkend: 'Heer en meester, ik zie dat ik het niet goed heb gedaan! Want hoe lang zal ik nog te leven hebben!? Ik ben nu ruim vijftig jaar oud en voel dat mijn ziel verdord is want wat ze in Jeruzalem leren geloof ik niet. Ik weet hoeveel bedrog daar heerst, en mijn leven loopt ten einde, zonder dat het mij bevrediging schonk. Ik heb al vaker navraag gedaan naar de leringen van de Galileeër en heb daar mooie parels van menslievendheid in ontdekt -zou het misschien toch mogelijk zijn om door hem de bevredigende weg naar kennis van het werkelijk goede te vinden? Zou u mij kunnen zeggen, o heer en meester, waar ik hem kan vinden? Deze keer zal ik geen spijt hebben van een omweg, hoe groot ook, om kennis met hem te maken!'
[12] Ik zei tegen hem: 'Als je zo'n honger hebt, zul je ook verzadigd worden. Misschien zul je ontvangen wat je wenst. Maar hoe staat het dan met je metgezellen? - Wensen jullie ook de Galileeër zelf te ontmoeten?'
[13] De Farizeeër die tot nu toe met Mij had gesproken, zei: 'Als dat zou kunnen gebeuren zonder veel opzien te baren, zouden wij dat goed vinden. Wij zouden hem de voorstellen van de tempel voorleggen en zijn wonderen onderzoeken, en dan zouden wij wel verder zien.'
[14] De Farizeeër sprak deze woorden met een zekere neerbuigendheid tegen ons, omdat hij zich eraan ergerde dat de koopman over bedrog van de tempel had gesproken, en hij wilde ons duidelijk maken dat hij het gesprek als geëindigd beschouwde, aangezien er toch niets uit ons te krijgen was.
[15] Daarom antwoordde Ik hem: 'Vriend, waarom erger je je over deze man, omdat hij de waarheid heeft gesproken? Het zou beter voor je zijn als je in jezelf trachtte te doorgronden of niet ook jóuw ziel verdord is en nog bevrucht zou kunnen worden. Maar als je wilt weten waar de Galileeër het laatst een groot wonder heeft gedaan, reis dan voorbij de Nebo naar de stad Afek, waar hij die gehele tot nu toe woeste streek in vruchtbaar land heeft veranderd, zoals de inwoners daar jullie drieën haarfijn zullen vertellen! Onderzoek goed of dat wonder echt is en of er geen bedrog aan ten grondslag ligt, en let daarna op hetgeen jullie harten jullie zullen influisteren! Breng verslag uit in Jeruzalem over wat jullie hebben gehoord en gezien, of houd het voor jezelf, geheel zoals jullie dat zullen aanvoelen!
[16] Het is ook mogelijk dat de Galileeër, als jullie met een gereinigd hart terugkomen, zich door jullie laat vinden; want altijd vinden alleen diegenen deze levensmeester, aan wie Hij Zichzelf openbaart -anderen blijven blind, zelfs wanneer ze al met Hem omgaan.'
[17] De Farizeeër zei spottend: ' Met hem omgaan zonder hem te herkennen zal voor ons waarschijnlijk niet mogelijk zijn. Wij hebben heel heldere ogen in ons hoofd. Maar toch danken wij u voor uw raad; want nu weten wij waar wij hem kunnen zoeken en daarna ook kunnen vinden.'
[18] Daarmee namen ze afscheid van ons en gingen samen met de koopman, die Mij steeds heel nadenkend aankeek, terug in het huis. Ik gaf Mucius nu de opdracht hen te volgen en een eventueel vertrek van hen niet te verhinderen, maar hen helemaal vrij vanuit zichzelf te laten beslissen. Mucius ging hen dus achterna, en wij bleven nu een poosje ongestoord alleen in de tuin.
«« 7 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.