Voorwoord van de vertaler. Inleiding door de Heer Zelf. Aanhef.

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

0 / 302 »»
[2] De meest verheven goddelijke manifestaties en diep ontroerende men­selijke scènes wisselen elkaar in dit heerlijke jeugdevangelie van de Heer op de meest verrassende wijze talloze malen af. Zij doen Jezus' godheid voor ons oplichten door alle fasen van Diens jeugdjaren, zowel te Bethlehem als te Jeruzalem, te Nazareth en in Egypte.
[3] Doordat elke christen-gelovige die lezen en schrijven kon dit werk indertijd wilde bezitten, werd het praktisch ongelimiteerd (altijd met de hand!) gekopieerd, en in alle toen bekende talen vertaald, vaak ook door minder competente krachten. Een evulgetur en uiteraard een imprimatur waren er nog niet, en het bestand van verklarende woor­denboeken in vreemde talen was nog uiterst beperkt. Deze popularise­ring was er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat het Jacobusevange­lie reeds in het begin van de vierde eeuw maximaal gedifferentieerd, respectievelijk verminkt en ontsteld was. In het oecumenisch concilie van Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve 'apocrief worden verklaard. D.w.z. dat de authentieke, origineel geïnspireerde tekst niet meer met voldoende zekerheid kon worden achterhaald.
[4] Dat foutief wordt vertaald, kunnen de meeste mensen zich gemakkelijker voorstellen dan dat foutief wordt gekopieerd. Men moet echter bedenken, dat vaak kopieën van kopieën van kopieën werden gemaakt! Daarbij kwam het niet zelden voor, dat een kopiist aantekeningen in­ de marges van vorige lezers/commentatoren mede in de tekst opnam, aanvankelijk wellicht 'tussen haakjes', daarna integraal, terwijl bij een latere zuiveringspoging die ingevoegde teksten dan weer op onvol­maakte wijze werden geëlimineerd. Als door de tand des tijds het originele manuscript óók nog is verloren gegaan, wordt het uiteraard zeer moeilijk -zo niet praktisch onmogelijk -de zuivere tekst te reconstrueren.
[5] Eenmaal apocrief verklaard was het Jacobusevangelie spoedig uit de circulatie verdwenen, het eerst in de Kerk van het Westen, enkele eeuwen later echter ook in de Kerk van het Oosten.
[6] Dat het evangelie als zodanig echter heeft bestaan, staat onomstotelijk vast uit de commentaren en vermeldingen van de martelaar Justinus (165); van de grote geleerde Origenes ( 254); en van de 'Vader van de kerkgeschiedschrijving' Eusebius ( 340). Voor nadere details moeten wij verwijzen naar de Canon-geschiedenissen van bijvoorbeeld Lagrange, van Grosheide e.a.
[7] Thans zijn er van het uit de Canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele fragmenten terug te vinden in bijbelmusea; alsook in sommige oude kloosterbibliotheken een aantal complete teksten, maar dát zijn dan kopieën uit de zesde en zevende eeuw, dus absoluut onbetrouwbaar .
[8] Inderdaad, geachte lezer, daar mogen wij het op houden! In de jaren 1843/1844 werd de originele tekst namelijk door het innerlijk Woord woordelijk teruggedicteerd aan Jakob Lorber, te Graz (Oostenrijk), na een desbetreffende aankondiging. (Zie blz. 17). In het kader van de 'Nieuwe Openbaring' heeft God het wenselijk geacht dit heerlijke evangelie aan de mensheid terug te geven via zijn profeet, die zich de 'schrijfknecht Gods' wist.
[9] De Nieuwe Openbaring noemen we het geheel van Godsdictaten het­welk via Jakob Lorber tot stand kwam. Dat die Nieuwe Openbaring, en dus ook dit zeer bijzondere evangelie niet eerder tot u, geïnteresseerde lezer heeft kunnen doordringen, moeten we een kwalijk gevolg noemen van kerkelijk gebrek aan interesse. Immers daardoor alleen heeft aan dit immense Gods-oeuvre van de zijde der christenheid niet die belang­stelling ten deel kunnen vallen, die een goddelijke openbaring toch van 'Zijn eigen Godsvolk' had mogen verwachten­
[10] Dat de Nieuwe Openbaring derhalve een eeuw lang in de kerkelijke doofpot terecht kwam, is beslist niet alleen en uitsluitend te wijten aan het feit, dat het officiële kerkelijke standpunt inzake publieke godde­lijke openbaringen de mening vertolkt, dat er 'na Christus' H. Lijden, Zijn Kruisdood en Verrijzenis géén publieke goddelijke openbaring meer te verwáchten zou zijn vóór de a.s. Verschijning van onzen Heer Jezus Christus in Heerlijkheid'.* Een bijkomende -en o.i. de hoofd­reden -is ongetwijfeld het feit dat er in de Nieuwe Openbaring nogal wat kritiek wordt geleverd op diverse al te menselijke misstanden in Zijn Kerk(en)!
[11] Het lijkt ons echter niet wenselijk hier nu verder op déze min of meer onverkwikkelijke terzijdestelling in te gaan: het zou een objectieve instelling bij het lezen van dit evangelie kunnen bemoeilijken. Wij stellen ons derhalve voor in een nawoord op deze polemische kwestie terug te komen.
[12] Jakob Lorber werd als eerste zoon in een degelijk katholiek gezin te Kanischa bij Jahring in de Steiermark geboren. Vader was wijnbou­wer, tevens begaafd muziekamateur, dirigent van een plaatselijke har­monie. Moeder was een eenvoudige, godsdienstige huisvrouw. Jakob had nog twee broers.
[13] Vanwege zijn méér dan doorsnee intelligentie, mocht Jakob doorleren, en omdat een parochie kapelaan in Jakob een potentiële kandidaat zag voor het priesterschap, ging Jakob dus naar het gymnasium te Marburg, dat het meest nabij gelegen was. Hij leerde gemakkelijk.
[14] Jakob onderbrak deze studies echter enkele malen voor andere ambi­ties. Hierdoor rondde hij zijn gymnasiale opleiding niet af, maar volgde na de vijfde klas een speciale leraarscursus en verwierf daarmee de bevoegdheid les te geven op zgn. 'Hauptschulen'.
[15] Nadat hij in deze kwaliteit enkele malen had gefungeerd als privé-leraar voor kinderen 'van betere kringen' , zocht en vond Jakob zijn ware levensvervulling tenslotte tóch in wat tevens zijn liefhebberij was, na­melijk in de muziek. Reeds in zijn schooltijd had hij regelmatig het kerkorgel bespeeld. Ook andere instrumenten bespeelde hij met goed resultaat, maar zijn favoriete instrument werd de viool. Op dit instru­ment wist hij zelfs -na enkele speciale technieklessen van Paganini te hebben gekregen -in één streek meer dan 150 noten te voorschijn te toveren!
[16] Als muziekleraar van de jeugd van Graz verdiende hij zijn brood, gaf een enkele maal een concert, maar toen hij reeds 40 jaren telde had hij zich ondanks zijn virtuositeit nog niet onder de coryfeeën van zijn tijd kunnen plaatsen. Waarschijnlijk heeft hij het te danken aan zijn vriend­schap met Franz Schubert, dat hij op deze leeftijd dan toch eindelijk erkenning vindt en in de toenmalige wereldstad Triëst wordt benoemd tot concertmeester van het plaatselijke symfonieorkest. Enthousiast bereidt hij zich voor op zijn verhuizing, als hij echter van Hogerhand een geheel andere beroeping ontvangt, waardoor hij op min of meer schokkende wijze op de proef wordt gesteld.
[17] Hoe zijn muziek carrière dus toch nog misliep, vertelt Lorber zelf als volgt:
[18] 'Op 15 maart 1840 te zes uur in de morgen -ik had juist mijn ochtend­gebed beëindigd­ hoorde ik plotseling in mijn borst ter hoogte van de hartstreek zeer duidelijk een Stem spreken, Die mij toevoegde: "Neem je pen en schrijf op." Ik kon niet anders dan onmiddellijk gehoorzamen aan deze mystieke opdracht, ...nam mijn pen en schreef woord na woord op, hetgeen mij woordelijk werd gedicteerd.Nu herkende ik ook van Wie die Stem-in-mij feitelijk was; de zeer merkwaardige openings­zinnen -van wat later bleek een enorm dictaat te zijn geworden ­luidden namelijk als volgt:
[19] "Wie met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering tot Mij zoeken ­dan zal Ik hem de antwoorden in zijn hart leggen. -Maar alleen de zuiveren, wier harten nederig zijn, zullen de klank van Mijn Stem kunnen verstaan! -Met hem, die aan Mij de voorkeur geeft boven alles ter wereld, ...met hem zal Ik in innige vriendschap omgaan. -Hij zal Mij dan ook steeds kunnen beschouwen als zijn Broeder zoals de ene broer het de andere doet; en zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwig­heden, ja, reeds van voor hij bestónd!" ,
[20] Diep ontroerd door dit intrigante mystieke gebeuren in zijn binnenste, gaf Lorber nu spontaan zijn veelbelovende baan te Triëst op en bleef zijn verdere leven getrouw aan het 'Innerlijk Woord'. Toen hij in 1864 arm en pretentieloos stierf, had hij een geweldig Godsoeuvre op papier gezet, namelijk verscheidene grote werken plus een aantal kleinere, in totaal ruim 10.000 vellen druks! (Zie de specificatie aan het slot van dit voorwoord. )
[21] In het jaar 1858 lichtte Jakob Lorber eens in een brief aan een van zijn vrienden toe hóe de goddelijke dictaten feitelijk via hem tot stand kwamen:
[22] 'Over het goddelijke Woord, respectievelijk hoe men dat verneemt, kan ik slechts voor wat mijzelf betreft dit zeggen, dat ik het Allerheilig­ste Woord verneem in de streek van mijn hart, en wel zo, als ware Het een allerhelderst uitgesproken Gedachte,even duidelijk als waren het uitgesproken woorden. Weliswaar kan niemand ander iets wat op een stem lijkt horen, maar voor mij klinkt die Stem niettemin duidelijker dan de luidste en krach­tigste materiële toon!'
[23] Jakob Lorber was ook herhaaldelijk begenadigd met geestelijk ziener­schap en wel zodanig, dat hij dan zag gebeuren wat in hem werd gesproken.
[24] De schrijftrant van Lorbers dictaten valt allereerst op door zijn eenvoud en doordat zij gespeend zijn van elke persoonlijke schrijvers-preten­tie, hetgeen uw vertaler getracht heeft zoveel mogelijk te benaderen. Vervolgens ook door een in onze dagen van zakelijk woordgebruik en van computervertalingen wellicht wat antiekerig aandoende sfeer van breedsprakige waardigheid, die vanwege de aanwending van een over­vloed van pleonasmen en hyperbolen soms toch wat bombastisch kan lijken. ..(met name wellicht speciaal voor diegenen onder ons, op wier lippen het woordje 'gewoon' in velerlei vormen en samenstellingen vandaag de dag als bestorven schijnt te liggen: hetgeen niet meer 'gewoon' mag heten!)
[25] Vóórdat wij nu echter de abundantie in Lorbers schrijftrant op grond daarvan zouden willen be-­ of zelfs veroordelen, zouden wij eerst behoren te bedenken, dat deze zelfde, soms wat groteske stijl en spreek-, resp. schrijftrant weliswaar niet meer van onze tijd zijn, maar dat die wel degelijk volledig eigen waren zowel aan de leefmilieus en de hoofse cultuurpatronen van de romantische 'Konigliche-Kaiserliche' tijd, waarin Lorber in Oostenrijk leefde, als aan de antieke oosterse, resp. Grieks-Romeinse sferen, waarin de gewijde jeugdgeschiedenis van Jezus zich afspeelt. Toen waren fijnzinnigheid en hoofsheid 'ge­woon'! Ook in dit opzicht moet Jakob Lorber voor de Heer van alle tongen en talen derhalve een bijzonder geschikt taal­ en schrijfmedium zijn geweest. Wij hebben het dan ook minder oirbaar geacht onze koud-zakelijke eigentijdse vorm en stijl te doen prevaleren, waar zulks niet per se noodzakelijk was teneinde een juist begrip van de tekst te verwoorden. Onze excuses dus, voor zover dat ongetwijfeld hier en daar toch gebeurd zal zijn!
[26] Ostracine was de naam van het toevluchtsoord in Egypte, waar de H. Familie na haar vlucht voor de kindermoord te Bethlehem een drietal jaren op wondere wijze huisvesting vond. (Zie Gaza-strook. ) De naam Ostracine zal de meeste van onze lezers niet bekend zijn; de stad bestaat namelijk al niet meer sinds de zesde eeuw van onze jaartelling. Het hoogtepunt van haar wereldlijke cultuur lag in de vijfde eeuw, maar daarna is de stad blijkbaar herhaaldelijk verwoest en tenslotte geheel verlaten. Grote branden hebben er plaatsgehad, zowel tengevolge van oorlogsgeweld als van aardbevingen. De laatste waren er bovendien oorzaak van, dat zich tektonische aardverschuivingen voordeden, waar­door het grondwaterpeil zodanig steeg, dat in de zesde eeuw nagenoeg de gehele stad onder water kwam te staan.
[27] In de eeuwen daarna is de grond weliswaar weer gestegen, maar toen kenmerkte deze locatie zich nog slechts doordat daar een 'teIl', resp. oude puinheuvel boven het landschap uitstak, met erin en ertussen wat brokstukken van muren en pilaren.
[28] Zoals dat bij de talrijke tells in het oude oosterse cultuurland blijkbaar gebruikelijk was, werden ook daar ter plekke herhaaldelijk 'roof­opgravingen' door rondtrekkende Bedoeïenen gedaan, waaraan pas een einde kw.am toen Israël het gebied had veroverd en het ministerie van oudheidkundige aangelegenheden het terrein had doen afzetten en bewaken. In de jaren 1976 en 1977 hebben er vervolgens opgravingen plaatsgehad door genoemd ministerie met behulp van het leger, waar­door Ostracine opnieuw aan het daglicht werd gebracht als zijnde een belangrijke strategisch gelegen burcht, die nadat de Romeinen de plaats hadden veroverd, werd uitgebouwd en versterkt. Op de drukke karavaanroute tussen Mesopotamië en Egypte moet de plaats in een sleutelpositie hebben gelegen. Er was een natuurlijke haven en er lag een Romeinse bezetting.
[29] Op de beroemde mozaïek landkaart van Madaba (ook genoemd Me­deba) in de streek van de Decapolis (Jordanië) staat Ostracine vermeld. Deze mozaïek kaart is de oudst bekende kaart van het oude Palestina en bestrijkt een gebied van Sidon en Byblos in het noorden tot Alexandrië en Memphis in het zuiden. In de breedte is de kaart minder weids, nl. slechts van de kust in het westen tot de lijn Amman/Petra in het oosten.
[30] De eigenlijke situatie van Ostracine is enkele kilometers uit de kust ter hoogte van het Bardawil meer. De Israëlische opgravingen hebben plaatsgevonden met steun van Amerika en van de universiteit van Ber Sjeba en brachten interessante details aan het licht. Behalve de eerder genoemde Romeinse burcht, bleken er ook een tweetal Byzantijnse kerken te hebben gestaan, alsook enkele industrieën gevestigd te zijn geweest. Het in het kader van dit evangelie méést interessante -name­lijk de oudste historische gegevens­ bleken in de jaren 1966/1967 niet direct achterhaalbaar, omdat de diepste lagen van de tell tengevolge van het grondwaterpeil niet konden worden bereikt. Daarvoor zouden zeer kostbare technische pompinstallaties nodig zijn geweest, die echter vanwege de onbestendige toestand van het (bezette) gebied niet ter beschikking werden gesteld.
[31] Momenteel is de situatie ter plaatse wél politiek voldoende stabiel, maar is het gebied aan Egypte teruggegeven; het is thans nog niet zeker dat Egypte de opgravingen op korte termijn zal voortzetten.
[32] Niettemin bevestigen de huidige resultaten van het gedane onderzoek alreeds wel vele geografische gegevens van dit evangelie, en o.i. is dit bijbel-historisch nieuws van grote importantie! Immers tijdens de jaren 1843-1844, toen dit evangelie werd teruggegeven aan (resp. via) Jakob Lorber, was van de tell van Ostracine niets bekend, ook al niet doordat de mozaïek kaart van Madaba eerst in 1884 herontdekt werd door patriarch Gerasimos van Jeruzalem, resp. namens deze patriarch door een Griekse monnik. Niettemin blijken thans vele 'onmogelijke' details ervan op geografisch gebied tóch te kloppen met de historische werke­lijkheid! Voor ons betekenen deze bevestigingen impliciet een bevesti­ging van talrijke 'onmogelijkheden' op religieus gebied, waartegen nog menige christenen, veelal om 'gevoelsredenen' opponeren. Zo heeft een bekende Belgische uitgever (Hovine) na een aanvankelijke over­eenkomst achteraf toch geweigerd dit evangelie uit te geven omdat hij niet kon geloven dat Jozef eerder getrouwd was geweest en als weduw­naar reeds vijf zonen had! Wellicht geloofde hij een aantal traditionalis­tische vaste klanten te verliezen! De 'maagdelijkheid' van Jozef moet dan ook uitsluitend geestelijk worden verstaan, zoals héél de christe­lijke leer een puur geestelijke leer is, en zoals de Kerk van Christus eigenlijk een puur geestelijke Kerk zou moeten zijn!
[33] Door de Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel door dezelfde spreekbuis, die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851 - Zoals bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als iedere mens Mij in zichzelve tot leven moet wekken. Zo goed als ieder ander ordentelijk mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen, en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen. Op die wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor iedere mens, en daarom kan iedere mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.
[34] Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen, alsmede Diens overige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met Zijn als het ware daarvan geïsoleerde mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling en als man, ...en, hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte wonderen -gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou willen denken: op die vragen moge als antwoord dienen een vergelijking met de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot in de herfst: In het voorjaar bloeit een boom wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem echter wordt hij weer schijnbaar inactief. Tegen de herfst toont de boom weer een enorme activiteit: de op zichzelf reeds wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en zijn dan nog mooier dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij gemaakt, en die valt dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes­ Dit vergelijkingsbeeld zal men slechts kunnen begrijpen met de ogen van het hart, maar nooit met de ogen van wereldse wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen zijn heel gemakkelijk op te lossen, mits je maar van binnen uit zuiver denken wilt, zonder daarbij de Godheid van Jezus te willen abstraheren, maar die juist vasthoudend in innerlijk geloven, omdat dat juist het licht is, dat voert tot de liefde voor God. Immers, de volledige eenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet ineens, niet plotsklaps tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks onder Gods leiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijk ontwaken van de Goddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk Wezen ook reeds in al Zijn Vol­heid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich van daaruit slechts in noodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).
[35] De lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe verhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schep­ping pas volledig tot stand kwam. Eerst door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuw verwekt Kind Gods­ tot god dus! Daardoor kan die mens ­een schepsel! -als volkomen evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en boven alles liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakte onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven­ Daardoor is echter ook Satans heerschappij ( of beter: diens drijven) in zoverre doorbroken, dat hij niet langer bij machte is deze meest inten­sieve toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, te verhinderen. Nog korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens zich nu volop ,met God verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is geworden dat nog te beletten, en dat is dan ook de reden, waarom tot de vrouwen, die het heilig graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt het Mijn broeders' ...Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog steeds merkbaar zijn, ...nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch ooit opnieuw een onoverbrug­bare kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de Godheid en anderzijds de mensheid. Door deze korte uiteenzetting van deze stof nu, kan voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken en te mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat de lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen!
[36] Jacobus, een zoon van Jozef (zie noot 1), had dit alles reeds opge­tekend, maar met het verloop der tijden is diens schriftuur zózeer verminkt geraakt, dat zij niet als authentiek kon gelden (zie noot 2), (en daarom uit de canon van de H. Schrift werd geschrapt). Ik wil het echte Jacobus-evangelie nu aan jou teruggeven, maar alleen dat vanaf bovengenoemde periode (zie noot 3); want Jacobus had er tevens in opgenomen een levensbeschrijving van Maria vanaf haar geboorte, alsook een van Jozef. ..(zie noot 4). Schrijf dus nu op als hoofdstuk één: N.B.Zie de noten aan het slot van dit boek.
«« 0 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.