Jozef en Jonatha houden bespiegelingen over de volle maan. Het Kindje over veelweterij in tegenstelling tot veel liefhebben. Aanschijn Gods en wezen van de maan

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 174 / 302 »»
[1] Toen het al avond werd en bo­ven Ostracine de volle maan opging;
[2] bewonderde Jonatha dit prachtige verschijnsel vanaf de heuvel. Hij bedronk zich aan het zachte maanlicht en werd er hele­maal stil van.
[3] Toen Jozef dat bemerkte, vroeg hij: 'Broeder, wat zie je toch allemaal in die lichtende ma­neschijf? Je bekijkt haar zo aan­dachtig. 
[4] Jonatha antwoordde: 'Ei­genlijk zie ik niets anders dan de oude vlekken, die steeds hetzelfde blijven,
[5] maar toch denk ik als ik de maan zie telkens, wat die vlekken toch zullen betekenen, en ook: wat voor een lichaam die maan nu eigenlijk is, waarom we haar soms helemaal niet, dan weer als een sikkel, en ook nog wel eens half kunnen zien.
[6] Als jij daar misschien meer van afweet, vertel het mij dan maar; ik vind het fijn om over zul­ke dingen te horen spreken. ,
[7] Nu zei Jozef: 'Vriend, dan zijn wij beiden hetzelfde!
[8] Ik weet van de bijzondere hoedanigheden van dit hemelli­chaam net zo weinig af als jij,
[9] te dien aanzien zal ik je dus bedroevend weinig kunnen vertel­len. Maar ik ben er van overtuigd, dat het Kindje er wel meer van weet dan ik; vraag Hem dus maar.'
[10] Met enige beklemdheid vroeg Jonatha het Kindje nu naar de aard van de maan.
[11] Het Kindje zei: ' Jonatha, als Ik je de maan toon, dan zul je ook de zon willen zien en daarna de talloze sterren.
[12] Vertel Mij eens, zal er ooit een eind komen aan je kijklust en weetgierigheid?
[13] AI dat weten bezwaart al­leen maar je hoofd, en bemoei­lijkt dit aardse leven!
[14] Maar als je in je hart grote liefde tot God koestert en tot je broeders, dan wordt dit aardse leven prettig, en het ontneemt alle angst voor de dood!
[15] Die liefde is namelijk op zich al het eeuwige leven: en wie die liefde bezit, die zal eens ook de hele schepping mogen aanschou­wen!
[16] Zij die God werkelijk be­minnen zullen Zijn aangezicht aanschouwen! Het aanschijn Gods, dat is nu precies al datgene, wat Hij door Zijn Wijsheid en Zijn eeuwige almacht heeft ge­schapen!
[17] Want zoals de liefde van eeuwigheid Gods diepste wezen is, zo vormen Zijn wijsheid en al­macht Zijn aangezicht!
[18] Maar, nu je Mij die vragen over de maan eenmaal hebt ge­steld, weet dan: dat het een pla­neet is, met bergen en dalen, vruchten en dieren en wezens zo­als jij!
[19] Maar het deel dat je kunt zien is leeg en kaal en onbewoond; er is geen water en ook geen vuur .
[20] Alleen het gedeelte dat je niet kunt zien lijkt op de aarde.
[21] Haar licht is dat van de zon; de lichtwisseling is een gevolg van haar stand, en die verandert -met het draaien om de Aarde -van minuut tot minuut! En die vlek­ken ten slotte, dat zijn diepere en donkere plekken, bestemd voor beproevingen!
[22] Zo, nu weet je wat de maan is; ben je nu tevreden?' En Jona­tha beantwoordde deze vraag be­vestigend om vervolgens in diep­zinnige gedachten te verzinken.
«« 174 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.