Misdadig besluit van de jaloerse gasten. De grote brand te Ostracine

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 241 / 302 »»
[1] Een van de notabelen van de stad Ostracine vroeg nu aan de stadhouder wat hij bedoelde met die uitspraak:
[2] Hoe kon zo'n huis nu veilig zijn alleen om het feit dat men­ en dat wellicht ook nog ten onrechte - deze oude jood voor een groot tovenaar houdt?
[3] Cyrenius antwoordde: 'Om­dat de zwakke mens daar, waar de kracht van de Godheid aller eeu­wen Zijn beschermende Hand er­over geheven houdt, niets ver­mag.
[4] Dit huis nu staat, zoals geen tweede huis op deze aarde, inder­daad onder de machtige bescher­ming van die Godheid, waardoor het dan ook onoverwinnelijk is!
[5] Wie met kwade bedoelingen de hand aan dit huis slaat, die zal onmiddellijk ondervinden "hoe Iaat het is"!'
[6] Nu schrokken alle gasten uit de stad en zeiden tegen elkaar:
[7] 'De stadhouder wil ons ken­nelijk alleen maar afschrikken omdat hij hier geen legermacht tot zijn beschikking heeft.
[8] Als wij aan dit huis en aan zijn persoon eens werkelijk de hand zouden slaan, dan zou hij vast wel gauw uit een ander vaatje moeten tappen!
[9] We moeten maar van tafel opstaan en de stad ingaan en dan vanavond met een grote macht te­rugkomen,
[10] dan zullen we gauw genoeg kunnen vaststellen of de stadhou­der dan nog uit hetzelfde vaatje tapt!'
[11] Het hele gezelschap stond nu vlug van de tafel op en ging naar buiten.
[12] Eenmaal buiten, begonnen zowel de burgers als de overste en de stadscommandant zich bij Cy­renius te verontschuldigen en sloegen vervolgens de weg naar de stad in.
[13] Toen Jozef zag dat zij wil­den weggaan ging hi j naar hen toe en zei:
[14] 'Waartoe zouden jullie nu al vertrekken; de zon zal nog ruim een uur lang schijnen!
[15] Als jullie allemaal blijven tot de avond, kunnen we Cyrenius allen gezamenlijk naar zijn schip uitgeleide doen, zoals het be­hoort.
[16] Hij zal immers vannacht nog naar Tyrus afvaren en daarom moet hij vandaag nog zijn schip reisklaar maken en scheep gaan.
[17] De aldus toe gesprokenen echter verontschuldigden zich met de woorden: 'Wij moeten van­daag nog een zeer belangrijke zaak afhandelen, weest u dus zo goed om ons bij uw intieme vriend te excuseren! 
[18] Op dit moment voegde Zich het Kindje ook bij de spre­kers en tegen Jozef zei Het:
[19] 'Laat hen nu maar naar de stad vertrekken; hun zaak is er na­melijk een, die tot Mijn verheer­lijking dient!'
[20] Jozef liet de gasten uit de stad dus maar vertrekken en begaf zich met het Kind je naar Cyrenius om hem te vertellen hoe zij zich verontschuldigd hadden en het­geen het Kindje daarop had ge­zegd.
[21] En Cyrenius sprak: 'Wel waarde broeder, dit soort lieden heb ik door!
[22] Jaloers, dat zijn ze! Van heimelijke verbittering weten ze niet wat te doen, alleen omdat ik jouw huis bezocht heb en hen in de steek liet.
[23] Niettemin ben ik wat jou aangaat volkomen gerust; ik weet immers onder Wiens bescherming je staat!'
[24] Het Kindje zei nog: 'Die dwazen, wat zullen die het heet onder de voeten krijgen!
[25] Zij willen ons huis vandaag nog vernietigen, en wel door brandstichting.
[26] Maar ze zullen er geen tijd voor hebben, want thuis zullen ze straks genoeg te doen vinden!'
[27] En nauwelijks had het Kindje deze woorden uitgespro­ken, of de halve stad stond alreeds in lichtelaaie, zodat niemand meer dacht aan de vernietiging van Jozefs huis.
«« 241 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.