Jozef aan de tand gevoeld. Zijn verklaring over het Wezen van het Jezuskind. De brief van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe te doen. Tegenspraak en twijfels. Jozefs energieke zelfverdediging tegenover de staatsdienaar (29 september 1843)

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 36 / 302 »»
[1] Jozef was echter zelf ook in alle staten van verbazing en zei tegen Cyrenius: 'Luister eens, machtige Landvoogd, het zal U niet bekend zijn dat volgens mijn landswetten elke tovenaar op de brandstapel thuishoort.
[2] Als ik dus een tovenaar zou zijn, zou ik zo oud niet geworden zijn als ik nu ben! Ik zou allang in handen gevallen zijn van de hoge­priesters te Jeruzalem.
[3] Ik kan dus slechts zeggen dat dit verschijnsel wel in verband zal moeten staan met de grote heilig­heid van het Kindje.
[4] Reeds bij de geboorte van dit Kindje deden zich tekenen voor, waarover iedereen verbijs­terd was: de hemelen werden ge­opend, de wind ging liggen, beken en rivieren kwamen tot stilstand, en de zon hield stil op een punt van haar baan aan de horizon!
[5] Drie uren lang verliet de maan zijn plaats niet, terwijl ook de sterren niet vorderden langs de hemel! De dieren hielden op te eten en te drinken, en alles wat zich beweegt en leeft verzonk in een diepe rust, zoals die van de dood. Zelf was ik ook onderweg, maar ik moest stilstaan!'
[6] 'Dus, dit is dat merkwaardi­ge Kind, waarover mijn broeder mij geschreven heeft,' zei Cyre­nius toen.
[7] 'Hij schreef: "Broeder, ik moet je iets nieuws berichten: ... Hier in de buurt van Bethlehem is een Kind geboren uit een jonge jodin; er gaat van dat Kind grote wonderkracht uit; ik zou zeggen: het is een godenkind!
[8] Maar de vader is een door en door eerlijke, gewone jood, zo normaal, dat ik mij niet verstout om daarover nadere inlichtingen in te winnen.
[9] Als je soms binnenkort in Jeruzalem moet zijn, zou het be­slist de moeite Ionen om deze man in Bethlehem te komen bezoeken. Ik voor mij kom steeds in de ver­leiding te denken dat dit Kind een of andere jonge Jupiter, of ten­minste Apollo moet zijn. ..Maar kom, en oordeel zelf. .."
[10] Zo zie je, goede man, dat ik wel met de zaak op de hoogte ben, maar, van wat je me nu verteld hebt weet ik niets af! Zeg mij dus of je die bewuste man bent, over wien mijn broeder mij vanuit Bethlehem heeft bericht.
[11] Jozef zei: ' ja, machtige Heer, dat ben ik. Maar gezegend zij Uw broeder dat hij U verder niets heeft verteld over het Kind­je!
[12] Want hij heeft vanuit de Hemel opdracht gekregen om te zwijgen over alles, wat daar heeft plaats gevonden. ..Waarlijk, als hij meer aan U zou hebben be­richt, dan zou met Rome hetzelf­de gebeurd zijn, wat zojuist ge­beurd is, voor Uw eigen ogen, met de godenbeelden, die daar op die tafel stonden !
[13] Maar, heil zij U en Uw broeder als U zwijgen kunt, want dan zult U gezegend zijn, door de Heer, door de eeuwig-levende God, door de Schepper van He­mel en Aarde.'
[14] Diepe achting voor jozef, en grote vrees voor het Kindje, Dat hij dan ook maar weer vlug in de armen van Maria teruglegde, waren het gevolg van deze woor­den van Jozef...
[15] Hij wendde zich vervolgens echter weer tot jozef en zei: 'Bes­te brave man, nu moet U toch wel even heel goed luisteren naar wat ik U te zeggen heb!
[16] Want zojuist is mij een idee te binnen geschoten, dat ik U zal vertellen en waarop U mi j dan zult moeten antwoorden.
[17] Als dit Kind van goddelijke oorsprong is, dan moet ook U als vader dat zijn, want: "ex trunco non fit Mercurius" ...en, aan doornen groeien geen druiven! Evenzo kan er uit een normaal mens geen godenkind ontstaan!
[18] U schijnt mij echter wel een normaal mens te zijn, zoals ook Uw vijf andere zoons, daar achter U! En ook de jonge moeder, die weliswaar een heel aardige jodin is, lijkt zelf weinig goddelijks te bezitten 1
[19] Dan zou ze immers van een immense bovenaardse schoon­heid moeten zijn en ze zou bij­zondere wijsheid moeten bezit­ten, zoals - volgens de traditie ­die vrouwen bezaten, waarmee de goden zich heten ooit te hebben afgegeven. Overigens, ik ben niet zo lichtgelovig, dat ik dat zelf alle­maal zou geloven !
[20] Bovendien moet ik U er nog op attent maken, dat U, die van Bethlehem naar Egypte wilde reizen, met Uw godenkind naar hier verdwaald bent! Immers, U was teleurgesteld en ermee verle­gen, toen ik U had uitgelegd, hoe­zeer U zich in de weg naar Egypte hebt vergist.
[21] Zou jouw God -of de go­den van Rome -soms onkundig kunnen zi jn van de naaste weg van Bethlehem naar Egypte?
[22] Enorme tegenstrijdighe­den zijn dat, die zich, naarmate men dieper op de zaak ingaat, op­hopen! En daar komt dan nog bij, dat U Rome met de ondergang bedreigd hebt, ingeval ik of mijn broeder het Kind zouden verra­den.
[23] Waarom zouden goden zwakke stervelingen moeten be­dreigen, als waren ze bang voor hen? Zij behoeven immers maar willekeurig ergens op aarde neer te dalen om, door hun machtige wil, blinde gehoorzaamheid af te dwingen!
[24] Neen, Uw hele verhaal komt bij mij over als een zwakke uitvlucht om mij te misleiden, op­dat ik U niet in Uw ware gedaante zou kennen: dus, ofwel een jood­se magiër, die naar Egypte wil uit­wijken, om daar met dat bedrijf zijn brood te verdienen. ..omdat hi j in zijn vaderland zijn leven niet zeker is. ..
[25] ofwel een listige joodse spion misschien, die door de heerszuchtige Herodes is omge­kocht om uit te vinden hoe de kustbeveiliging van Rome in el­kaar zit?
[26] Natuurlijk, ik heb het vrij­geleide van mijn broeder, en de brief, waarin hij van U gewag maakt, maar daarover heb ik met mi jn broeder nog niet gespro­ken; die documenten kunnen dus best vals zijn; ook mijn broe­ders handschrift is best te imite­ren!
[27] Voorlopig houd ik het er maar op dat U beide bent, dus: zowel een magiër als een spion! Ik nodig U dus dringend uit om U, zo grondig als U maar enigszins mo­gelijk is, te verdedigen! Als U zich niet kunt rechtvaardigen bent U mijn gevangene en dan zult U Uw terechte straf niet ontgaan!'
[28] Jozef keek Cyrenius, toen die dit zei, strak aan, en sprak daarop: 'Zendt een ijlbode naar Uw broeder Cornelius; geeft hem die twee brieven mee, en laat Uw broeder getuigen of deze zaak zo schandelijk is, als U wilt geloven!
[29] Ik eis dit nu van U, want mijn eer is voor God, de Eeuwige, bevestigd. ..en die Iaat ik niet door een heiden vertrappen! Laat het zijn dat U een patriciër uit Ro­me bent. ..: ikzelf ben een nako­meling van de grote koning Da­vid, voor wie heel de aarde beef­de! Als zodanig Iaat ik mij door geen enkele heiden onteren!
[30] Ik zal dan ook niet eerder van Uw zijde wijken, dan wan­neer U mij in ere hersteld hebt; de eer mij door God gegeven zal geen heiden mij ontnemen!'
[31] Deze forse taal deed Cyre­nius versteld staan. Als land­voogd, die toch immers onbeperkt kon beschikken over leven en dood, had hij nog nooit iemand zo tegen zich horen spreken. Hij dacht nu bij zichzelf: ' Als deze man zich niet bewust zou zijn van heel bijzondere kracht, zou hij te­genover mij niet zo'n toon durven aanslaan! Ik zal uit een heel ander vaatje moeten gaan tappen.'
«« 36 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.