Blindheid en dwaasheid van de drie priesters aan de kaak gesteld. Over tempelbouw in het hart en over de ware dienst aan God

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 92 / 302 »»
[1] Hierdoor werden de priesters heel erg verlegen, ze wisten geen raad wat te doen; ze durfden hun plan niet aan Jozef te onthullen waar het Kindje bij was.
[2] Maar het Kindje keek hen doordringend aan en zei met zeer krachtige stem:
[3] 'Willen jullie van Mij ook niet een afgod maken?!
[4] Jullie zouden daar op die heuvel een tempel willen bouwen en daarin een op mij gelijkend beeld oprichten, dat op een gou­den altaar plaatsen en dan offers brengen op jullie manier.
[5] Probeer maar eens zoiets te ondernemen: voorwaar Ik zeg jul­lie, dat de eerste, die daartoe ook maar één stap zet of één vinger uitsteekt, onmiddellijk ter plaatse dood zal blijven!
[6] Als jullie dan werkelijk voor Mij een tempel wilt bouwen, Iaat dat dan een levende tempel zijn: in jullie harten!
[7] Want Ik ben een Levende en geen dode; dus wil Ik levende tempels, geen dode !
[8] En als jullie dan geloven, dat in Mij lijfelijk de volheid van de godheid woont ben Ikzelf dan niet genoeg als levende Tempel?! Waarom zou er dan voor Mij ook nog een beeld plus een stenen tempel moeten zijn?!
[9] Wat is nu eigenlijk belang­rijker: Ik&, of een nietszeggende tempel met een afbeelding van Mij?
[10] En, als dan de Levende Zelf bij jullie is en in jullie gezel­schap, waartoe kan een dood ding dan nog goed en dienstig zijn?
[11] O blinde dwazen, is het dan niet van meer en van hoger waar­de dat jullie Mij liefhebben, dan voor Mij duizend tempels uit steen te willen bouwen en dan duizend jaren lang in die tempels lippendienst te doen in rijke ge­waden uitgedost tegenover af­beeldingen, die van Mijn uiterlijk zijn gemaakt.
[12] Stel nu eens, dat een arme of naakte hongerige of dorstige mens zich om hulp tot jullie zou wenden,
[13] en jullie zouden willen zeg­gen: "Kijk, dat is een halfgod ­want zo manifesteren zulke hoge wezens zich!
[14] We zullen er een beeld van maken, dat in een tempel opstel­len en vereren!"
[15] Gesteld dus, dat jullie dat zouden doen, zou die arme man daarmee ook maar in het minst gediend zijn? Zelfs al maakten jullie zijn beeld van puur goud?!
[16] Die arme zal immers veel meer gebaat zijn, wanneer jullie hem liefdevol kleedt, hem te eten geeft en te drinken? !
[17] Is God niet levender, dan welke mens ook op aarde; want uit Hem spruit alle leven voort!
[18] Zou God, Die de zon ge­schapen heeft, en jou een mense­lijk oog gaf, dat zien kan, zou Die blind kunnen zijn?
[19] Of is Hij soms doof, Die je zelf het oor heeft gegeven, of is Hij gevoelloos, Die jullie het ver­mogen gaf waar te nemen!?
[20] Zoiets ware toch al te dwaas om te bedenken
[21] God is het meest volmaakte Leven in Zichzelf, en ook de meest volmaakte Liefde! Hoe zou Hij dan nog, als ware Hij een do­de, kunnen worden vereerd of aanbeden?! ...
[22] Denkt hier maar eens goed over na, dat zal jullie verblinding wel verhelpen!'
[23] Deze toespraak bracht de drie priesters tot eerbiedig knie­len. Zij zagen de heilige waarheid en spraken die dag niet meer.
«« 92 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.