Abedams ontmoeting met de vreemdeling

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 146 / 187 »»
[1] En begeleid door vele zegeningen verliet Abedam terstond de heilige plaats en repte zich naar de zijnen, geheel beladen met de heerlijkste schatten uit de hemel. En hij ging vervuld van verheven gedachten en van liefde tot de Heer terug langs dezelfde weg waarover zij allen, komend van de avond, al eerder op zo'n buitengewoon wonderbaarlijke wijze waren gegaan en zie, precies op de plek waar zij allen hadden gerust en hij zich als enige metgezel aan Asmahaëls zijde bevond, kwam een flinke jongeman op hem af en vroeg hem:
[2] "Waar ga jij zo laat op de dag heen? Zie, de zon raakt reeds de bergrand aan en de maan is met zijn schijnsel nog ver weg; hobbelig is de weg en het pad vol stenen. Luister Abedam, Ik heb gehoord dat er zich bij de kinderen van de middernacht voor de ogen van alle vaderen grote dingen zouden hebben voorgedaan! Ik wil nu daar heen om er ook iets van te zien en wel in het bijzonder de gesterkte vaderen; zou jij niet willen omkeren en Mij daarheen begeleiden?"
[3] En Abedam bezon zich niet lang en vroeg de vreemdeling: "Ja, wat jij wenst, daar wil ik met alle plezier aan voldoen; maar als je soms een naam hebt, zou je mij die niet willen laten weten, zodat ik je dan aan de vaderen kan bekendmaken?"
[4] En de vreemdeling vroeg hem hetzelfde en zei tegen hem: "Als jij Mij jouw naam noemt, wil Ik ook de Mijne noemen en wil Ik je nog iets heel anders zeggen; maar zeg Mij eerst jouw naam!"
[5] Abedam keek raar op en zei tegen de vreemdeling: "Hoe kun je mij nu om mijn naam vragen?! Je hebt die even hiervoor zelf genoemd toen je mij staande hield en mij verzocht, je weer daar naartoe te begeleiden, waar zulke ongehoord grote dingen zijn gebeurd! Zie, hoe moet ik dit begrijpen?!"
[6] En de vreemdeling antwoordde hem: "Zie, Abedam, jij komt juist van die plek, van die heilige plaats, waar zulke grote dingen gebeurd zijn en ook jij werd vast gewekt! Hoe kun je als gewekte deze gemakkelijke vraag dan niet begrijpen?"
[7] Abedam was geheel verbluft en wist niet wat hij hierop de vreemdeling zou antwoorden.
[8] En de vreemdeling vroeg hem weer, hoe zijn naam luidde. En Abedam, geheel buiten zichzelf van verwondering dat de vreemdeling hem toch steeds bij zijn naam noemde en nu erop stond Abedams naam te vernemen, antwoordde eindelijk de vreemdeling:
[9] "Luister dan, zoals jij mij noemde, zo heet ik ook en ik heb geen andere naam dan juist die welke jij me gaf en die Adam en Emmanuël mij gaven!"
[10] En de vreemdeling zei, hem scherp aankijkend: "Zie, Abedam, nu ben Ik tevreden, omdat je Mij zei hoe je naam luidt! Want kijk, Ik heb je weliswaar meteen bij het begin die naam gegeven; maar als een door Mij gegeven naam was het immers niet jouw naam, maar de Mijne in jou, of je nu ook zo heette of niet. Nu is de naam de jouwe en de Mijne, en bijgevolg heb je jouwen Mijn naam tegelijk ervaren en kun je Mij nu rustig begeleiden waarheen Ik wens!"
[11] Het verwonderde Abedam niet weinig, dat de vreemdeling nu juist ook zijn naam had en hij begon met de vreemdeling onmiddellijk aan de terugweg.
[12] Onderweg vroeg Abedam aan de andere Abedam: "Zeg me, als je wilt, vanuit welke streek ben je nu hiernaartoe gekomen en van wie heb je gehoord wat zich in het gebied van de middernacht voordeed?"
[13] De vreemdeling antwoordde: "Wat je eerste vraag betreft kom Ik regelrecht van de morgen vandaan; maar wat je tweede vraag betreft, daar wil ik je een heel kort verhaal over vertellen:
[14] Zie, een vader in het morgengebied - wel de rijkste aan kinderen en aan liefde tot hen - had lang toegekeken hoe zijn kinderen zich met allerlei nuttige en meer nog met schadelijke dingen bezig hielden. Daarom had deze wijze vader zich zo opgesteld dat de kinderen hem niet konden opmerken. Maar na niet al te lange tijd gespeeld te hebben begonnen de kinderen zich onbehoorlijk te gedragen, zodat er nauwelijks één overbleef die zijn hart rein hield uit liefde tot zijn niet opgemerkte vader. Voortdurend vermaande deze weliswaar met zorg al de oudere broers en zij luisterden echt wel graag naar zijn woord; maar ernaar handelen wilde niet één graag van harte.
[15] Toen besloot de vader zich onherkenbaar te vermommen en zo zijn kinderen te benaderen en te doen alsof hij als vreemdeling uit de diepte kwam.
[16] De kinderen namen hem wel op, maar niet met liefde, maar door bemiddeling van die ene slechts als vreemdeling; want omdat hun hart zich had veranderd in dwaasheid en werelds was geworden, waren ook hun ogen blind geworden en hun oren doof, zodat zij daardoor de vader niet konden herkennen.
[17] Maar toen de vader zich geleidelijk aan steeds meer te kennen gaf door daden en woorden, werden de kinderen angstig en bang, en weinigen verdroegen zijn aanwezigheid.
[18] Omdat de vader zag hoe onrijp zijn kinderen nog waren, verwarmde hij hen allen met zijn liefde, zodat zij zich tot hem wendden en hem loofden en prezen. En de vader sterkte hen allen en zegende hen en verliet hen toen voor een korte proeftijd.
[19] Deze vader kwam op de terugweg van zijn kinderen naar Mij toe en vertelde Mij alles, vandaar dat Ik nu hier ben om na te gaan hoe het met die kinderen gaat en wat zij in de afwezigheid van hun vader doen.
[20] Breng Mij daarom naar de heilige plek! Amen."
«« 146 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.