Een evangelie van de liefde

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 150 / 187 »»
[1] En Henoch antwoordde daarop nog het volgende: "Ja, zo is het! Zo ondervond ik het diep in mijn geest; alleen heeft mijn tong het niet uit durven spreken. Want ook hier zei mijn geest: 'Laat rusten jouw matte tong; want om iets dergelijks zo uit te spreken dat het zegen zal bewerkstelligen, is voor een machtiger tong voorbehouden!'
[2] O grote Abedam, hoor mij aan in de stilte van mijn hart; want hier klinkt de roep: 'Jehova, hoe groot en heilig moet Uw liefde zijn! Indien U iemand op de dag van morgen genade zult verlenen, dan geeft U, goede, heilige Vader, zonder dat de blinde ontvanger het merkt, de verleende genade reeds op hetzelfde ogenblik waarop die genade werd toegezegd!
[3] Vandaar ook, o goede, heilige Vader, dat hoe meer ik in mijn hart Uw oneindige goedheid onderzoek, mijn hart bijna geen woorden meer vind om U, o Vader, naar behoren te loven, te prijzen en te aanbidden; en mijn hart wordt voor de machtige liefde tot U te klein en daarom moet tenslotte de liefde, waarvoor er in mijn hart geen plaats meer is in alle delen en ledematen, waarin zij is overgestroomd, U gloeiend omarmen en boven alles liefhebben!'
[4] Maar als ik dan weer aan mijn geest vraag: 'Kan ik dan de goede, heilige Vader niet nog heftiger, niet nog oneindig veel meer liefhebben?', dan klinkt het in mijn geest opnieuw: 'Kan degene wiens hart met liefde is vervuld, liefhebben zoals hij zou willen?! Zie, de liefde is onverzadigbaar en kan dan ook nergens bevrediging vinden dan alleen in de oneindige liefde van de heilige Vader!'
[5] En zo, o Vader, houd ik van U met steeds groter wordende, felle hunkering, de liefde eigen; en als het mogelijk zou zijn, o hoe reikhalzend zou ik dan U, o Vader, willen liefhebben tot in de dood!
[6] O Vader, mijn heilige, lieve Vader, neem de dauwdruppel van mijn liefde aan, alsof die voor U waarde zou hebben! Amen.
[7] En jij, mijn geliefde broeder Abedam, zeg me: hoe is het nu met jouw hart gesteld, ja met je liefhebbende hart, nu je toch zeker hebt ontdekt welk uur van de nacht het is?"
[8] En de bekende Abedam antwoordde Henoch: "Geliefde broeder, zie, jij bent in jouw liefde vast nog gelukkiger dan ik omdat je nog kunt spreken met het vuur in je hart! Zie, daarin ben ik toch weer zo ontzettend dom! Wanneer, zoals nu, de liefde mij zo echt aangrijpt, dan uit ik slechts met de grootste moeite van de wereld zoveel woorden als je nu van mij hoort, - maar durf het voorwerp van mijn liefde niet te noemen, want anders is het plotseling gedaan met de bespottelijk slechte kunst van mijn tong!
[9] Maar zoveel kan ik je nu nog wel zeggen dat mijn oneindige domheid uiteindelijk toch ontdekt heeft, hetgeen zij vroeger niet wist, hoe laat of welke tijd van de nacht het is, ook al meende zij het te weten. Nu herken ik haarfijn, zeg ik je, het hoeveelste uur het nu is! Maar nu weet jij ook dat wij tot morgen moeten zwijgen! Zie, ik ben al stil!"
[10] Abedam, de andere, liet aan beiden Zijn welgevallen blijken en zei daarop: "Luister, het is zo: de oprechte liefde moet ook tot in de dood liefhebben in de geest of in een daad van het vlees, en deze dood is pas de ware opstanding tot het ware eeuwige leven waarin deze liefde dan uitsluitend zal leven in de allerhoogste, zich steeds en eeuwig vermeerderende gelukzaligheid en in het ware, almachtige genot van het eigen leven. Maar er wacht iedere liefde een overeenkomstig lot in de verlossing. Wie de wereld liefheeft zal sterven in de steeds toenemende liefde voor de wereld; maar omdat de wereld geen leven heeft, maar slechts de dood, zal degene die in liefde voor de wereld is gestorven ook nimmer tot een nieuw leven opstaan, maar slechts tot een nieuwe dood.
[11] Wie het vlees liefheeft, zal. door deze liefde ook sterven aan het vlees; maar omdat ook het vlees dood is, zal hij nimmer tot een nieuw leven opstaan, maar gelijk degenen die de wereld liefhebben tot een nieuwe dood van het vlees.
[12] Wie zichzelf liefheeft, zal ook in zijn eigenliefde sterven; en aangezien ieder mens vanuit en voor zichzelf dood is, zal de in zichzelf stervende ook nooit opstaan tot een nieuw leven, maar wel vanuit zichzelf tot een nieuwe dood. Wie echter zonder enige liefde is en vervuld met haat voor alle dingen, bij die heeft de tweede dood reeds woning genomen; wie opvliegend van aard is, aan diens hart klopt reeds de tweede dood; en wie hebzuchtig is en vol afgunst, die heeft de tweede dood reeds met beide armen omvat.
[13] En wie tenslotte de schatten en de rijkdommen van de wereld zal verzamelen, die is het die voor de tweede dood een blijvende woonplaats bouwt; en wie dit leven op aarde liefheeft, hetgeen een voorbijgaande dood of een voortdurend gedeeltelijk sterven is, die zal nooit ophouden te sterven.
[14] Het aardse leven doodt wel iedere liefde, ook de liefde tot God; maar in geen enkele gedode liefde zal het leven zichzelf ooit terugvinden, dan alleen in de liefde tot God, omdat Hij alleen het eeuwige leven Zelf is.
[15] Weliswaar zal iedere liefde haar eigen zelfbewustzijn terugvinden; maar, vrienden, er zal in dat terugvinden een ondenkbaar verschil zijn, namelijk: in het leven, of in de dood!
[16] Dus, Henoch, voor dat alles is jouw liefde reeds gestorven en heeft zichzelf teruggevonden in God; daarom ook ben je reeds voor alle eeuwigheden der eeuwigheden opnieuw levend. Maar zoals jij het tweede leven hebt gevonden zullen voortaan maar weinigen het vinden; want alleen het krachtigste vuur van de innerlijke liefde tot God kan zo'n genade bewerkstelligen. Begrijp hetgeen je gezegd is goed en zwijg tot morgen!"
[17] Na deze woorden waren ook allen voorspoedig bij de woning van Adam aangekomen waar zij een poos op de grond gingen zitten en allen de vanouds gebruikelijke goede vaderzegen van Adam ontvingen.
[18] Hierna stonden allen op, bogen eerbiedig voor Adam, dankten hem voor de zegen en konden toen gaan rusten. Adam verzocht echter Henoch, de beide Abedammen en Lamech bij hem binnen te komen en daar te blijven; en hij herinnerde Seth eraan voor een avondmaal te zorgen. En direct ging Seth naar zijn woning, waar zijn vrouwen veel van zijn kinderen al verlangend naar hem uitzagen; dezen verwees hij onmiddellijk naar Adam's woning om aldaar de zegen te ontvangen, net als al die vele andere vrouwen en kinderen, die reeds lang met groot verlangen op Adam en de andere vaderen wachtten.
[19] En nadat zij allen de zegen van Adam hadden ontvangen en weer vol eerbied en dankbaar de woonstee van Adam verlieten, kwam Seth en spoedig na hem zijn vrouw, rijkelijk beladen met spijzen en drank in de woning aan.
[20] Het was al erg donker geworden en tegelijkertijd kwam er ook een geweldig onweer opzetten, waardoor de avond nog donkerder werd.
[21] Daarom verzocht Adam dan ook aan Seth om een flinke, door Henoch vervaardigde pekfakkel te halen, om daarmee de duistere woonstee te verlichten.
[22] Maar Abedam, de onbekende, zei tegen Adam en Seth: "Luister, vrienden, laat dat nu maar! Zie, waarom zoveel overbodige moeite voor de vermoeide Seth, die ook geen jongeling meer is?!
[23] Wat de verlichting van de woning betreft, laat die zorg maar aan Mij over, - dadelijk zal het licht worden hierbinnen, want Ik versta de kunst van het licht maken nog beter dan Henoch met zijn pekfakkels!
[24] En Ik hoef maar te zeggen: 'Er zij licht!' en zoals jullie allemaal zien hebben wij allen voldoende licht in huis!"
[25] En in de woning werd het ook ogenblikkelijk - niemand wist waarvandaan, want er was nergens een lichtend voorwerp te ontdekken - zo helder als bij klaarlichte dag.
[26] Henoch en Abedam wisten wel waar het licht vandaan kwam en kenden de Schepper van het licht; maar hoe dat in zijn werk ging, bleef voor hen verborgen. En na een lange tijd van verwondering dankten allen de Heer, gingen tenslotte zitten en aten en dronken welgemoed. En zelfs de andere Abedam gedroeg Zich onopvallend en at en dronk vrolijk met de anderen mee.
«« 150 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.