Het wezen van de voorspraak

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 172 / 187 »»
[1] En nu zweeg Henoch en Sethlahem eveneens, in stilte wachtend op de grote Komende.
[2] Maar zij hoefden helemaal niet lang te wachten; want nog voor zij er op bedacht waren, was Hij er ook reeds aan de zijde van Jared en Abedam. Maar Adam moest met Eva en de kinderen van Seth zich intussen naar de reeds bekende morgenhoogte begeven en Hem daar, evenals alle overigen die ons allen van de woonstee van Adam bekend zijn, blij opwachten.
[3] Nauwelijks was de hoge Abedam bij Henoch aan het offeraltaar aangekomen, of Hij vroeg hem meteen: "Beste Henoch, luister, Ik heb gemor beluisterd in het hart van sommigen die uit de middag afkomstig zijn! Sethlahem heeft hen weliswaar de mond gesnoerd; maar nu roept hun hart des te erbarmelijker en is het vol ergernis!
[4] Wat denk je dat wij met hen moeten doen?"
[5] En Henoch antwoordde de hoge Vrager: "O Abba, U zegt het in mijn hart! Laat met hen geschieden volgens Uw wil, dat zal voor hen het beste zijn!"
[6] En Abedam zei daarop wederom tegen Henoch: "Zie Henoch, alleen daarom werd de nachtelijke storm toegelaten, opdat hij hun hoogmoedige harten zou hebben kunnen verootmoedigen; maar wat voor een geringe uitwerking deze bij hen bewerkstelligde, heb je nu met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord!
[7] Zou het dan niet beter zijn dat zulke ontstemden niet zouden zijn, zoals zij zijn?!
[8] Moest men hen eigenlijk niet door de aarde laten opslokken, opdat hun adem deze heilige plaats niet verder zal bederven?!
[9] Nu, wat denk je, zal het goed zijn, indien hun geschiedt naar de waarde van hun hart?"
[10] En Henoch antwoordde Abedam: "Heer, Gij die vol liefde en erbarming zijt, Uw wil is altijd heilig en Uw erbarmen oneindig en U hebt er geen behoefte aan dat iemand U om erbarmen smeekt; maar toch verschaft U ons de gelegenheden waarin wij onze eigen harten moeten onderzoeken hoeveel naasten - en broederliefde daarin woont en hoe ver wij het, vergeleken bij U, in de barmhartigheid hebben gebracht.
[11] Zie, omdat ik door Uw oneindige genade en erbarmen inzie dat in mij de erbarming en liefde ten opzichte van mijn broeders niets anders is dan louter Uw erbarming en liefde, een vonkje van Uw eindeloze, meer dan heilige liefdesvuur, daarom kom ik hier ook in mijn slechts schijnbare erbarmen tot U en beken dat niets van mij, maar alles van U is, - mijn liefde is Uw liefde in mij, mijn erbarmen is Uw erbarmen in mij! Heb daarom O Abba, eeuwig dank, lof en prijs daarvoor!
[12] O Abba, indien ik voor iemand gevoelens van erbarming heb, dan voel ik echter ook tegelijkertijd, hoe oneindig laat mijn erbarmen opwelt, vergeleken met U!
[13] Hoe zou een arme zwakke blinde er intussen aan toe zijn, wanneer ik hem op grond van mijn erbarming te hulp wil komen, als U Zich niet reeds oneindig veel vroeger over hem zou hebben ontfermd?!
[14] Toch kan ik U vragen of U Zich over de zwakken en blinden wilt ontfermen! Als ik echter daarom vraag, o Abba, dan vraag ik niet om U tot iets te bewegen, maar of U in genade mijn hart wilt aanzien, wanneer het U uit Uw schat een klein offer voor de broeders brengt!
[15] Daarom zeg ik dan ook hier zoals overal en altijd: O Abba, Uw heilige wil geschiede! En wat mijn hart U aan liefde en erbarming voor de broeders aanbiedt - een gering offer ten opzichte van Uw oneindige liefde en erbarming, - neem dat genadig aan, alsof het voor U enige betekenis zou hebben, opdat ook ik dan, wanneer U Zich volledig over iemand ontfermd hebt in een voor ons blinden reeds zichtbare daad, mij met diegenen kan en mag verheugen tot wie Uw zichtbare erbarming uitging!
[16] O Abba, neem mijn bekentenis genadig aan en heb geduld met mijn dwaasheid; Uw heilige wil geschiede nu en voor eeuwig! Amen."
[17] En Abedam keek Henoch uitermate vriendelijk aan en antwoordde hem het volgende:
[18] "Henoch, jouw woord was volmaakt omdat het aantoonde hoe het met je hart gesteld is en hoeveel uit liefde voortgekomen wijsheid daarin heerst! Maar opdat je je ook volkomen zult realiseren hoe alle voorspraak uit de eeuwige ordening geaard dient te zijn, luister daarom:
[19] Als je ziet dat ergens een arme broeder of zuster een bepaalde onvolkomenheid vertoont, dat wil zeggen dat hij lichamelijk gebrekkig is door zwakte of algehele onbruikbaarheid van een zintuig, of dat hij arm is in zijn hart, arm aan liefde, arm aan daadkracht, arm van wil, arm aan inzicht, arm aan verstand of geheel verarmd van geest en aan alles wat van de geest is, en je ontfermt je over hem vanuit de liefde van je hart tot Mij en vandaar uit pas tot je broeder of tot je zuster, zie, dan is je erbarming volkomen, omdat het dan reeds een opnemen van Mijn grote erbarming is op dezelfde wijze als wanneer de wind door het woud gaat en de bomen beweegt en ieder blaadje aan de boom beroert, waardoor dan ieder blaadje zachtjes beweegt en door dat bewegen ook een eigen kleine wind teweegbrengt, die door de algemene grote wind zodanig wordt opgenomen als stelde het in verhouding tot hem werkelijk iets voor.
[20] Je zult echter ook reeds dikwijls hebben bemerkt dat wanneer de wind waait, hij ook de dorre bladeren beweegt; maar omdat zij dor zijn en daarom stijf en dood, houden zij het tegen de windstroom niet uit, breken af van de tak en dwarrelen dan op de dode aarde neer. En al voert de grote wind ze ook een tijdje mee, zij zinken toch langzamerhand daar naar beneden, waar de vernietiging op ze wacht!
[21] Het blad van de boom is daartoe bestemd; maar de mens niet! Wee degene die aan de boom des levens is verdord; waarlijk, hij zal zijn vernietiging niet ontlopen!
[22] Uit deze gelijkenis valt dit op te maken, dat slechts de levende door Mijn grote erbarmen tot een levend erbarmen kan worden bewogen; zijn erbarmen wordt zodoende door Mijn erbarmen opgenomen alsof die iets voor zou stellen. Net als de wind het zachte zuchtje wind van het blad opneemt en het dan met zich meevoerend, zijn medebladeren laat beroeren, zo verhoudt het erbarmen van de mens zich ook ten opzichte van zijn medemensen, vandaar dat de ene broeder zoveel moet doen voor de andere als hij kan vanuit de levende liefde, ja vanuit Mij en door Mij vanuit de levende liefde en Ik zal dan zijn daad en zijn voorspraak aanzien als zou die iets voor Mij betekenen!
[23] Zie, als de wind dus waait, dan neemt hij jouw zuchtje mee alsof dat enige waarde zou hebben! Maar meen je dat jouw ademtocht de wind zou kunnen versterken of hem zelfs van richting zou kunnen doen veranderen?!
[24] O zie, daartoe is de zucht van alle levende mensen tezamen genomen nog niet in staat! Want de machtige wind komt en geen mens weet waarvandaan; en waarheen hij gaat, weet ook niemand, maar hij laat je door zijn trek alleen zijn ordelijke richting zien. Indien je met de richting mee ademt, dan zal je ademtocht opgenomen en meegevoerd worden; maar adem je eigenmachtig tegen de stroom in, dan zal je ademtocht worden teruggestoten en zal in je eigen mond gebroken worden en zodoende ertoe bijdragen je eigen leven te verstikken!
[25] Als je huilend aan een stroom staat en tranen van medelijden vallen uit je ogen, waarlijk, indien je je tranen hebt laten vallen in het water van de stroom, zodat zij daarmee één geworden zijn, zullen die ook met het water van de stroom aan de zee van het erbarmen worden toegevoegd! Indien iemand evenwel ook mocht wenen aan een stroom, maar hij zou niet hebben gelet op het water van de stroom en hij liet zijn tranen vallen op het zand van de oever, zullen zulke tranen dan ook in de zee terechtkomen?!
[26] Zie, wie Mij door zijn voorspraak tot mededogen denkt te bewegen, is die niet nog dommer dan iemand die van mening zou zijn dat waar hij ook maar een traan heeft gelaten, de zee daarheen zou moeten komen en daar zijn traan opnemen zonder er ook maar in het minst acht op te slaan wat de zee is en in welke richting zelfs ieder beekje toch al stroomt?!
[27] Maar wie zich door Mij laat bewegen, die verblijft met zijn erbarmen in de ordening en zijn tranen vallen reeds onmiddellijk in de zee!
[28] Wie heeft dan een voorbede tot Mij gericht of Mij ertoe bewogen jullie te scheppen toen er buiten Mij nog niets bestond?! Of ben Ik sindsdien misschien harder en liefdelozer geworden, zodat Ik Mij door Mijn schepselen tot iets zou moeten laten bewegen?!
[29] O zie, dat is echt niet nodig, maar wel dat Mijn kinderen zich door Mij in hun hart laten bewegen en Mij in zuivere liefde opnemen, dan op het trekken van Mijn grote erbarmen letten en zodoende ook levendig medebarmhartig worden! Zie, dat is Mijn wil!
[30] Toen Ik je al eerder vroeg wat er met deze weerspannigen moest gebeuren, was jouw antwoord immers juist, omdat je je door Mij hebt laten grijpen en aanraken en zo zal het ook in de toekomst bij ieder terecht medelijden met iedere arme zijn, want eenieder is de ander een broeder in Mijn liefde; maar als Ik doden op wil wekken, wie zal Mij dan wel vragen dat liever niet te doen?!
[31] En zie, Henoch, omdat je Mijn eerdere vraag niet geheel hebt begrepen, ook deze mopperaars moeten van tevoren door de aarde van de ware deemoed verzwolgen worden, voordat zij levend kunnen worden!
[32] Daarom ook gaf Ik jou nu een dergelijke leer. Laat nu de mopperaars maar bij Mij komen! Amen."
«« 172 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.