Kaïns en Abels offer

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 18 / 187 »»
[1] En zie, toen ging de engel naar Abel toe kuste hem broederlijk en raadde allen nadrukkelijk aan, maar Kaïn in het bijzonder, om zeer gehoorzaam te zijn, indien zij in de toekomst de volle vrijheid wilden verwerven met de daaruit voortvloeiende kracht en macht. Want dat is de grote macht van de zich erbarmende genade der liefde om de slang in ons te veranderen in het evenbeeld van de liefde en om daaruit de vruchten van de zegen en nooit die van de toorn van de Godheid te verwekken.
[2] En nu, jij Mijn domme schrijver en nog steeds zeer onnozele, langzame en luie knecht, luister met beide oren naar wat er verder gebeurde. - Zie, toen gingen allen naar de plaats van hun bestemming en deden, zoals het hun vanuit de hoogste liefde in Mij bevolen was en zij leefden zo gedurende tien omlopen van de aarde om de zon.
[3] Maar zie, er was eens een zeer hete dag en de zon brandde erger dan anders op de hoofden van de kinderen en op het lichaam van Kaïn, zodat hij zich begon te ergeren over de intense hitte en de zon vervloekte; maar de kinderen waren geduldig en wasten zich met fris water, dat hen versterkte en krachtig maakte en zij dronken er ook van en lesten daarmee hun brandende dorst en zij loofden en prezen God voor de zo grote genade dat Hij vanuit Zijn eeuwige liefde hun het beekje had gegeven voor zulke moeilijke tijden waarin zij op de proef gesteld werden.
[4] En zie, niet ver van de hut van Kaïn, die hij naar eigen inzicht gemaakt had van boomtakken en bedekt had met het stro van de tarwe, stroomde een geweldige rivier, die Ik had laten ontstaan uit het midden van de bergen die op de bergen van de maan lijken en zich bevinden in het midden van het grote land Ahala (of de wieg van de kinderen van de zwakken en het nakomelingschap van Adam - en dat is het oude land dat jullie vandaag de dag nog 'Afrika' noemen).
[5] En zie, Kaïn wilde het water niet gebruiken en werd lui en traag door die grote hitte en wist niet wat hij zou doen, en hij wendde zich ook niet tot Mij om raad en nog minder tot zijn broer Abel.
[6] En zie, toen kwam de sabbat des Heren en daarmee ook de tijd om te offeren. Toen nam Kaïn uit traagheid en ergernis vanwege de grote hitte tien garven waarin geen vrucht meer was, omdat de volle hem te zwaar waren om naar zijn offeraltaar te dragen en omdat hij het jammer begon te vinden van de vrucht, die daar voor niets verbrand moest worden, terwijl hij er voor zichzelf drie keer brood van zou kunnen bereiden. En zo kreeg hij kwade gedachten en legde het lege stro op het altaar en stak het aan; maar zie, de rook steeg niet op naar de hemel, maar sloeg op de aarde neer, waarover Kaïn in zijn hart nog nijdiger werd.
[7] Tegelijkertijd ontstak ook de vrome Abel zijn offer voor de ogen van de Heer en sprak door en door ontroerd: "O Gij goede, heilige Vader, die mij zwakkeling met al Uw kracht van Uw heilige liefde, met het grote oog van Uw zon, zo genadig aanziet! Uw grote liefde brandt weliswaar op mijn huid, - maar mijn hart klopt bij deze grote hitte des te sneller door Uw onmetelijke liefde voor ons zondaars.
[8] Ach, eens brandde de aarde door Uw toorn, O Jehova; maar nu brandt de liefde vanuit U, O Gij heilige Vader!
[9] O hoe zoet is dit branden van het reine vuur van het leven van U; het is een heilige vooropleiding, die mij eerst bekwaam moet maken om in de toekomst het reine leven uit U op te nemen! O, hoe onmetelijk goed moet U, heilige Vader wel zijn, dat U ons nu reeds hier op aarde de onbegrijpelijke omvang van Uw grote genade laat ondervinden!
[10] Ja, dit vuur dat ik uit mijn zwakke liefde voor U heb ontstoken, hoe koud is dat ten opzichte van dat van U en hoe klein en donker tegenover dat wat op ons onwaardigen afstraalt uit Uw wijdse zon, die een klein druppeltje is uit de onmetelijke zee van Uw onbegrensde erbarming!
[11] Neem daarom toch het kleine offer van mij uit naam van ons allen ook genadig aan, als een geringe blijk van onze aangewakkerde liefde tot U, Gij allerbeste, allerheiligste Vader, en bewaar ons voortdurend in Uw warme liefde, die U ons nu zo vol genade door Uw zon laat ondervinden, amen.
[12] En U zij de boven alles uitgaande macht en kracht over alles wat er op de aarde voor U is; en alleen U bent waardig alle lof, alle eer en alle roem te ontvangen van ons, die zich door Uw grote erbarmende genade Uw gezegende kinderen mogen noemen, amen."
«« 18 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.