De Heer en Ghemela

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 182 / 187 »»
[1] De vijf meisjes, die de hoge Abedam nog vast omklemd hielden, waren zozeer in de liefde van hun harten verzonken dat zij niets merkten van hetgeen zich afspeelde.
[2] Omdat Abedam een welbehagen had in zo'n volledige overgave van hun geheel zuivere harten, raakte Hij hen nu nogmaals aan en riep hen met zachte stem, waarbij Hij de volgende woorden tot hen richtte:
[3] "Allurahelli, Mijn geliefde dochters en bruiden van Mijn liefde tot jullie, ontwaak nu ook uit je zuivere liefde voor het net zo zuivere genadelicht uit Mij en schenk eens wat aandacht aan waar je je bevindt en zeg Me daarop hoe die omgeving je voorkomt en wat je ervan denkt!"
[4] En meteen stonden de meisjes op en begonnen bedeesd om zich heen te kijken. Na tamelijk lang rondgekeken te hebben ontdekten zij pas dat zij zich op Adam's morgenhoogte bevonden.
[5] Maar nu waren ze dan ook helemaal sprakeloos. Ieder van hen was graag begonnen te spreken om van alles aan de hoge Abedam te vragen; maar geen van hen kon een gepast begin vinden. Maar omdat Abedam hun natuurlijke verlegenheid zag, kwam Hij hen meteen te hulp en zei tegen de jongste:
[6] "Je verbaast je erover, evenals je vier zusters, dat je zonder het te weten hiernaartoe kwam, nietwaar?!
[7] Maar denk eens aan de storm van afgelopen nacht, die zo plotseling verstomde, waarna alles weer terugtrad in zijn voorafgaande ordening, behalve de zee, die terug moest wijken om voor jullie een vruchtbaar land achter te laten, dat jullie heel spoedig nodig zullen hebben, wanneer jullie aantal verveelvoudigd zal worden, en op de nog rondom in gindse verre verten brandende bergen na, opdat het binnenste van de aarde meer verwijd en hol gemaakt zal worden ter opname van de teruggetrokken zee en ter opname van die wezens die Mij haten en ontvluchten, opdat zij daar met de verzonken zee kunnen huilen en samen met het grootste zeemonster dat mee verzonken is in de diepte van de toorn van de aarde en dat 'leviathan' heet, kunnen tandenknarsen!
[8] Zie, verder is alles immers weer net zo onbeschadigd als het door alle tijden heen was!
[9] Maar omdat zo'n storm, door Mijn wil versterkt, zelfs door Seth tot bedaren gebracht kon worden, hoeveel te meer moet Mijzelf nog alles mogelijk zijn!
[10] Maar niet ter wille van jullie liet Ik dat hier gebeuren, maar alleen ter wille van je vrome, Mij toegedane vader, omdat hij in de ijdele vrees verkeerde dat jullie door je liefde tot Mij het verder gaan van Mijn voeten zouden belemmeren.
[11] Maar Ik strekte Mijn hand uit en verplaatste jullie allemaal hierheen. Toen je vader zag dat wij ons reeds ter plekke bevonden, begreep hij pas volkomen dat niets Mij kan hinderen op Mijn wegen.
[12] Jullie, Mijn geliefde bruiden en dochters, vertel Ik daarom de reden van dit voorval, opdat je in staat zult zijn uit deze betrouwbare en noodzakelijke mededeling licht te scheppen en, als jullie geheel uit je slaap zijn ontwaakt, in staat zijn om in te zien dat ook de vrouw voor liefde en licht, maar niet alleen maar voor stille liefde en daarnaast voor de duisternis door Mij werd geschapen! - Begrijp je Mijn woorden?"
[13] En de jongste van hen aan wie dat werd gevraagd, antwoordde: "O Jehova, hoe moet ik U danken?! Zie, nu is alles licht in mij geworden! Ik begrijp Uw heilige woord; ja, ik zie mijzelf als het ware geheel en al en ik voel mij nu ook zo licht!
[14] Ach, wat voel ik mij nu oneindig behaaglijk! Wat bent U toch buitengewoon goed, 0 Jehova!
[15] Maar Gij mijn geheel en al enig geliefde Jehova, zeg me toch: voelen mijn zusters zich ook zo behaaglijk en goed als ik mij voel? En zien zij zichzelf ook zo door en door helder verlicht als ik mijzelf met en door Uw genade zie?"
[16] En Abedam antwoordde haar: "O, kijk hen maar aan en je zult weldra zien, dat zij bij Mij niets tekort komen!
[17] Wie bij Mij is zoals jullie nu, die is reeds van alles voorzien!
[18] Zie, Mijn geliefde Ghemela, Ik houd zoveel van je, alsof Ik buiten jou in de wijde oneindigheid niemand meer zou hebben die Ik zou kunnen liefhebben! Maar zie, zo is het niet; want de oneindigheid bevat talloze wezens die Mij net zo liefhebben als jij en dus bijgevolg ook door Mij weer zo worden bemind als Ik jou bemin, en iedereen die van Mij ontvangt, heeft aan datgene wat hij van Mij ontvangen heeft, voor alle eeuwigheden der eeuwigheden meer dan genoeg!
[19] Zoals jij nu tevreden en gelukkig bent in jouw zuivere liefde tot Mij, zullen allen die Mij alleen liefhebben het zijn, op hun manier volkomen, en dan door Mij ook al hun broeders en zusters net als Mij volkomen beminnen!
[20] Lieve Ghemela, opdat je een zeer klein deel mag zien van wat zich allemaal over Mijn liefde verheugt, pluk daartoe een bloemetje dat juist voor je voeten op je wacht!"
[21] En zij brak meteen het bloemetje bij de stengel af en toonde het Abedam. Hij raakte het aan en beademde Ghemela's ogen en zei daarna tot haar:
[22] "Vertel met eenvoudige woorden aan allen die ons omringen wat je nu ziet.
[23] Nu, wat zie je allemaal op je bloemetje? - Wees maar niet bang het te vertellen; want je behoort immers voor eeuwig Mij toe en zult nooit Mijn grote liefde voor jou verliezen! Dus, wat zie je allemaal?"
[24] En Ghemela begon, verlegen van liefde, als volgt te spreken: "O Gij grote, meer dan heilige, meer dan heerlijke Jehova! Wat is dat? - O wonder, wonder boven wonder! - Dat is toch geen bloem! Werelden, - onoverzienbaar grote werelden zijn het!
[25] Wie kan hun oneindige veelheid tellen?! De ene overtreft de andere in nooit vermoede heerlijkheid! Welk een onbeschrijfelijke luister omringt hen!
[26] En - O Jehova, Gij onuitsprekelijk heerlijke Vader! - ik zie ook nog allerlei soorten levende wezens! Hun aantal is oneindig! Ik zie grote wateren in en op de oppervlakten van deze talloze wonderlijke werelden; ook zij zijn vervuld van talloos veel leven! En zie, tallozen stijgen voortdurend op uit deze werelden en tallozen keren weer vol luister terug naar deze werelden!
[27] O Jehova, Jehova! Ik kan niet meer spreken; de wonderen worden steeds meer, groter en verrassender! O Jehova, hoe heilig en goed moet U zijn! O mijn - Jehova!"
[28] Hier was zij niet meer in staat verder te spreken; want de te groot wordende wonderen verstikten haar stem en zij viel in onmacht tegen Abedams borst.
[29] Maar Hij ving haar op in Zijn armen, wekte haar meteen weer op en vroeg haar vervolgens: "Ghemela, dat had je zeker niet achter dit bloemetje gezocht!?
[30] En zie, toch is het zo en vanuit Mij nog eindeloos veel anders! Eenmaal bij Mij in Mijn rijk zul je het nog veel beter kunnen zien en er van genieten!
[31] Zie voor hoeveel Ik bij zo' n bloemetje al heb te zorgen; denk je nu eens de oneindige wereld van hemellichamen en geesten in!
[32] En toch heb Ik jou lief als had Ik niets anders dan jou alleen!
[33] Begrijp je Mij nu al wat beter?! O, Ik zeg je, je zult je Geliefde in de eeuwigheid hoe langer hoe beter leren begrijpen en kennen! Amen."
«« 182 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.