Een blik in de diepten van de schepping

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 183 / 187 »»
[1] Omdat de vijf meisjes nu inzagen en in zichzelf door en door gewaarwerden hoe bovenmatig goed en liefdevol Jehova is en hoe volledig Hij te vertrouwen is, werden zij ook steeds moediger, en Ghemela wel heel in het bijzonder.
[2] Dientengevolge begon deze Hem dan ook allerlei heel lieve en zeldzame dingen te vragen. Enige van de meest bijzondere vragen, die uit de mond en het hart van Ghemela kwamen, waren de volgende:
[3] "Mijn enige boven alles geliefde Jehova, Uw onuitsprekelijke genade en Uw onuitsprekelijke liefde heeft mij het oneindige wonder laten zien van een bloemetje - ja van dit bloemetje van mij, dat voor mij voor eeuwig een van de dierbaarste gedenktekens aan deze tijd zal blijven! -, zie, ik heb al dikwijls in de nacht ook de lieve, mooie sterretjes aan de hemel met grote vreugde in mijn hart verlangend bekeken en ik bedacht daarbij van alles wat zij dan wel zouden zijn of konden zijn! Het bleef echter steeds alleen maar bij gedachten, maar ik kon mij geen zekerheid verschaffen.
[4] Ik dacht vaak bij mijzelf dat zij van dichtbij wel wonderlijk mooi moesten zijn, veel mooier dan de bloemetjes, omdat ze vanuit de verte er al zo wonderlijk heerlijk uitzien.
[5] Eens gingen wij met onze vader heel ver weg, daarheen waar wij de sterretjes altijd op zagen gaan, in de goede hoop, ze daar van zeer nabij te kunnen bekijken; maar zie, Gij mijn enig geliefde, allerbeste, heilige Jehova, de lieve sterretjes zijn voor ons ver, ver teruggeweken en zijn op een geheel vreemde plaats opgegaan, die echter zodanig ver van ons verwijderd scheen te zijn, dan dat wij 's nachts, terwijl wij toch al zeer vermoeid waren, het hadden aangedurfd om nogmaals een nog verdere reis te maken!
[6] En bovendien heeft vader ons ook gerustgesteld doordat hij ons gezegd heeft dat wij het ons maar niet aan moesten trekken. Deze sterren zouden zeker Uwentwege te heilig zijn; daarom vermochten zij dan ook steeds terug te wijken voor de onheilige ogen van de mens en men moest U daarom reeds hoogst dankbaar zijn als men ongestraft een dergelijk heiligdom ook vanuit de verre verte mocht bekijken.
[7] En zie, wij allen waren daardoor ook volkomen gerustgesteld en konden niets anders doen dan U voor zo'n grote genade alleen uit de liefde van ons hart te loven en te prijzen!
[8] Maar - nu - Gij mijn boven alles geliefde Jehova -, nadat ik dat bloemetje heb gezien, - nu - ik durf het toch niet zo goed! - O goede, liefdevolle Jehova! U zult toch niet boos op mij worden?!"
[9] Maar Abedam moedigde haar aan door tegen haar te zeggen: "O Mijn Ghemela! Vraag er maar lustig op los en wees in jouwen Mijn liefde verzekerd dat Ik ten eerste helemaal nooit boos of kwaad word, - en ten tweede dat Ik jou geen antwoord schuldig zal blijven en je alles zal inwilligen wat jouw zuivere liefde van Mij vraagt!
[10] Maar Ik zie al dat Ik je weer uit de verlegenheid moet helpen! Niet waar, je zou de sterren, die jou als schitterende hemelse bloemetjes voorkomen, op een voor jou begrijpelijke afstand willen zien?!"
[11] En Ghemela bevestigde glimlachend van verrukking Abedams vraag met een opgewekte hoofdknik.
[12] En Abedam zei daarop tegen haar: "Nu dan, reik Mij je rechterhand; geef je linkerhand aan je vader en je zusters, opdat zij ook kunnen zien wat jij nu zult zien!"
[13] Na deze woorden beademde Hij hen allen en zij keken in de diepten van de schepping.
[14] Maar al spoedig gilde Ghemela luid en smeekte om hulp - met haar ook de overige kijkers - met de volgende woorden:
[15] "O Jehova, Jehova, Jehova! Red ons armen, wij die niets zijn ten aanzien van U; want de eindeloze grootte van Uw schepping verslindt ons, - ja, wij zijn al vernietigd! Zoiets kan toch niemand aanschouwen en tegelijkertijd in leven blijven; daarom, O Jehova, Gij heilige, grote God en Vader, red ons!"
[16] En Abedam riep hen weer terug en hun visioen verdween. Toen zij weer wakker werden, vielen zij voor Hem neer en begonnen Hem te aanbidden; want een grote vrees had hen aangegrepen, zodat zij daardoor over hun hele lichaam beefden.
[17] Maar Abedam raakte hen aan en gebood hen teder, getroost weer op te staan en vroeg tenslotte met zeer zachte stem aan Ghemela:
[18] "Ghemela, het komt Mij voor, dat de sterren je niet zo goed zijn bevallen als voorheen het bloemetje?!
[19] Wat was er dan, dat je nu nog zo siddert? Vat maar weer moed en vertel ons allen iets daarover! Zie, je bent nu toch weer bij Mij, waar je niets te duchten hebt; spreek er daarom maar flink op los en vertel alles wat je in deze drie ogenblikken overkomen is!
[20] Kom hier en leun een beetje tegen Mijn borst, dan zal je moed ook weer terugkomen!"
[21] En zij drukte zich innig en snel tegen Abedam aan en pas nadat zij een tijd lang tegen deze zeer heilige borst had gerust, kwam zij weer tot zichzelf, richtte zich op en begon met een nog steeds enigszins zachte, beschroomde stem te spreken:
[22] "O Jehova, Gij almachtige, Gij meest heilige, Gij oneindige Jehova! Wiens mond zou zich waardig kunnen openen en iets vertellen over Uw oneindige grootte, hoogheid, diepte en macht?!
[23] Ik zag niets dan ontelbare, oneindig grote, onbeschrijfelijk fel vlammende werelden zich als bliksemstralen in de oneindigheid bewegen; de ene overtrof de andere tot in het oneindige in grootte, licht en heerlijkheid!
[24] Ja, toen ik mijn verschrikte oog nog verder liet gaan, zag ik alleen nog maar een oneindige vlammenwereld; en te midden van de eindeloos uitgestrekte vlammen, die overweldigend schitterden als het meest onverdraaglijke zonlicht, zag ik nog tot mijn grote schrik bijna onoverzienbaar grote, angstaanjagend uitziende mensengestalten zich met grote snelheid voortbewegen!
[25] Ik stelde mij hun pijn voor en het leek mij als had zich een oneindige diepte geopend, die deze vlammenwereld verslond en met haar de waarschijnlijk ontzettend lijdende mensengestalten!
[26] En deze verschrikkelijke diepte scheen ook mij te willen verslinden, vandaar dat ik U toen hardop te hulp riep en U mij, arme, ook terstond hielp, waarvoor ik U voor eeuwig wil danken en prijzen!
[27] Zie, ik kan er niet meer over vertellen; o heb geduld met mij, die alleen U boven alles liefheeft! - O Jehova, dat zijn dus de sterren, die mij zo dikwijls in verrukking hebben gebracht?!
[28] U moet niet boos op mij worden als ik U eerlijk beken dat de bloemetjes mij liever zijn dan de sterren; want die zien er toch heel ontzettend vreesaanjagend uit!
[29] Als U het mij toestaat, dan zou ik U alweer wat anders willen vragen."
[30] En Abedam antwoordde haar: "Ghemela, - je hebt toch mijn verzekering reeds gekregen! Vraag maar wat je wilt, - Ik zal je geen antwoord schuldig blijven; maar alleen over de sterren moet je niets meer vragen want deze zijn te groot voor jou -, maar verder over alles!"
«« 183 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.