Over het wezen van de tijd en de eeuwigheid

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 184 / 187 »»
[1] Na deze eindeloos liefderijke verzekering van de kant van Abedam aan Ghemela, waardoor ook een grote moed in haar terugkeerde, kwam haar hart volledig tot rust. Haar borst ademde weer geheel vrij en ze maakte nu meteen van de gelegenheid gebruik en stelde vanuit haar hart de volgende vraag, die ook in de rij van haar bijzondere, tamelijk vreemde vragen thuis hoort. Deze tweede zeldzame vraag luidde als volgt:
[2] "Meest liefdevolle, enig beminde, boven alles heilige, almachtige Jehova! Omdat U reeds vol genade zo onuitsprekelijk diep tot ons arme zondaars en zondaressen neergedaald bent en mij toegestaan hebt te vragen, wilt U dan zo bereidwillig zijn mijn onverstand over het volgende te hulp te komen?
[3] Zie, honderd en duizend maal heb ik het woord 'eeuwig' en 'eeuwigheid' gehoord en het zelf niet minder vaak uitgesproken; maar echt waar, ik heb het nog nooit begrepen!
[4] O Jehova, als het Uw heilige wil is, - ik zou het wel heel graag willen weten!"
[5] En Abedams onmiddellijke antwoord was voor haar en alle anderen toereikend en begrijpelijk, toen Hij zei:
[6] "Luister, Mijn geliefde Ghemela, wat eigenlijk vanuit Mijn positie de eeuwigheid is, dat kun jij nooit begrijpen en daarbij in leven blijven, daarom zal het onmogelijk zijn om jou de eeuwigheid vanuit Mijn gezichtspunt volledig aanschouwelijk te maken; maar wat jij en alle anderen in staat zijn te bevatten is dit: de eeuwigheid is voor de geest wat de tijd is voor het lichaam, slechts met dit verschil, dat de tijd alles om zich heen verteert en laat vergaan, terwijl de eeuwigheid ook niet één atoom laat vergaan.
[7] Deze tijd bestaat en ontstaat uit de voortdurende beweging van alle fysiek geschapen dingen; want zouden deze niet bewegen, dan zouden zij mettertijd allemaal, zonnen en planeten en manen en alle levende wezens, over elkaar en door elkaar vallen tot een eindeloos chaotische massa, die tenslotte door het eindeloos sterke op elkaar drukken zeer spoedig geheel en al zou ontbranden en dan zichzelf ook zou verteren en tenslotte geheel vernietigen.
[8] Maar omdat ter wille van de instandhouding alles van het grootste tot het kleinste zich op precies afgemeten, juiste afstanden moet bewegen en zelfs de delen van een samenhangend lichaam op zijn minst een voortdurende drang tot bewegen in zich moeten hebben, waardoor zij bij een eventuele hindernis meteen kunnen beginnen zich te bewegen, daarom bewerken de onophoudelijke, volgens dezelfde wetten steeds terugkerende bewegingen en de overeenkomstig de ordening wederzijdse ontmoetingen de tijdsverlopen, die te tellen zijn. En wat deze bestendigheid in de beweging bewerkstelligt, namelijk de slijtage van de zich door de beweging elkaar aanrakende delen en daardoor het langzame of snellere vergaan van de dingen, is de alles verterende tijd. Daarom is dan al het tijdelijke ook vergankelijk, omdat de dingen vergaan en weer andere in hun plaats komen en zo wordt dan de maat der tijd bepaald overeenkomstig het verdwijnen en wederkeren van de dingen.
[9] Maar bij de eeuwigheid is precies het tegendeel het geval! Daar is iedere beweging maar schijnbaar; in wezen verkeren alle dingen in de meest volkomen rust.
[10] In de tijd schijnen de dingen in rust te zijn, en toch beweegt zelfs de hardste steen zich in al zijn talloze delen en er is niets dat ook maar ergens rust zou hebben.
[11] In de eeuwigheid is weer precies het omgekeerde het geval! Daar schijnt alles zich voortdurend te bewegen; maar desondanks is toch alles in de meest ongestoorde van Mij uitgaande rust.
[12] Maar opdat je dat aanschouwe lijk goed begrijpt, wil Ik je een overtuigend en getrouw voorbeeld geven:
[13] Zie, stel dat je van hieruit naar gindse verre vuurspuwende berg zou willen lopen, dan moet je onmiddellijk op weg gaan en moeizaam stap voor stap verder gaan om misschien in twee tot drie dagen daar aan te komen.
[14] Maar in de eeuwigheid kan iedereen zich die weg besparen, men kan steeds op een en hetzelfde punt blijven en kan met alleen maar zijn door gedachten opgewekte gevoelens de meest ongelofelijk verre reizen maken en bij het volste bewustzijn alles precies bekijken, terwijl de persoon zelf zich geen haarbreed van zijn bepaalde plaats beweegt en zich dus in de voortdurende allerzoetste rust bevindt, - dat wil zeggen van Mij uit beschouwd.
[15] Zie, stel je nu eens voor dat je op een zacht, donzig bed sliep en je in je zoete slaap de mooiste dromen zou hebben, waarin je heen en weer liep en wel zou willen springen en dansen van vreugde en dat je bovendien ook nog een verre snelle plezierreis zou willen maken.
[16] Zie en begrijp dat bij al deze bewegingen in je droom aan jouw persoon niet de allergeringste beweging of verandering van plaats zou kunnen worden bespeurd!
[17] Zo is het nu, in een voor jou alsnog niet te begrijpen meer volkomen toestand, ook met de geaardheid van de eeuwigheid gesteld. Want zie: zoals in en door de beweging de tijd, de vernietiging, de vergankelijkheid en de uiteindelijke dood van alle dingen wordt veroorzaakt, zo veroorzaakt de rust de eeuwige instandhouding, de onvergankelijkheid en het steeds aanhoudende, eeuwige, meest volkomen, volledig op het Mijne gelijkende leven van alle in de liefde en hun levende geest geheel op Mij gelijkende wezens!
[18] Maar zoals Ik ook niet hoef te reizen om van de ene oneindigheid naar de andere te gaan, zo zullen ook Mijn geliefden het evenmin als Ik nodig hebben om zich persoonlijk overal naartoe te begeven, teneinde alle eindeloze wonderen te kunnen aanschouwen; maar zij zullen allemaal net zoals Ik in alle eeuwige rust het ware, eeuwige leven genieten, ofschoon zij zich deze rust nooit bewust worden, maar wel een eeuwige, allerzaligste levendigheid, die echter juist door deze in wezen geestelijk persoonlijke rust onverwoestbaar is en dus eeuwigdurend onderhouden wordt.
[19] Zie dus, Mijn geliefde Ghemela, dat is de eeuwigheid en zo is het onderscheid tussen haar en de tijd die doodt!
[20] Wat de duur betreft, deze loopt gelijk met de duur van de tijd. Daardoor kunnen er evengoed eeuwigheden als tijden zijn; alleen wordt de duur van de eeuwigheid niet zo ondergaan als die van de tijd, omdat de tijd het verleden nooit terugbrengt, de eeuwigheid echter zelfs het voor jou meest ondenkbare verleden als een meest helder heden altijddurend bewaart, en ook niet minder de toekomst als zijnde reeds aanwezig voor zich heeft. - Begrijp je dat?"
[21] En vriendelijk glimlachend antwoordde Ghemela: "O Jehova, als U het wilt en in hoeverre U het wilt, begrijp ik het immers door Uw genade; maar het is mij nog niet geheel en al duidelijk hoe men zich in de voortdurende rust toch kan bewegen. Zie, dat zou ik nog wel heel graag geheel willen begrijpen, - als het Uw heilige wil zou zijn!"
[22] En Abedam zei tegen haar: "Dat, lieve Ghemela, zul je hier nooit helemaal volkomen kunnen bevatten, zolang je nog een lichaam draagt, maar eens zul je het volkomen kunnen begrijpen!
[23] Vraag daarom liever naar iets anders en Ik zal je op alles een antwoord geven vanuit Mijn liefde tot jou! Amen."
«« 184 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.