Kaïns vervloeking en vlucht

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 20 / 187 »»
[1] En zie, toen trokken er van alle kanten zwarte wolken samen boven Kaïns hoofd en grote bliksemschichten flitsten naar alle richtingen, begeleid door hevige donderslagen; en van alle zijden begonnen heftige windvlagen te woeden en slingerden grote hoeveelheden hagel over de met vruchten beladen velden en verwoestten die tot in de bodem. En dat was de eerste hagel die vanuit de hemel neergeworpen werd en de hagel was een teken van de liefde zonder erbarmen, omdat de Godheid in haar opnieuw beledigd werd door Kaïns misdaad, die hij aan zijn broer Abel beging.
[2] En zie, de boze Kaïn vluchtte zijn hut in en vond zijn vrouw sidderend op de grond liggen en enige van zijn meestal ongezegende kinderen als dood naast haar. Toen kromp hij huiverend in elkaar en vervloekte de slang en ging de hut uit en vond de steen die de vluchtende slang zodanig voor zijn deur gelegd had, dat hij erover weggleed en hard tegen de grond sloeg, en nogmaals vervloekte hij de boosaardigheid van de slang en van de steen die de dood gebracht had.
[3] En toen hij zijn zeer pijnlijke lichaam weer opgericht had, ging hij naar de oever van de dichtbij gelegen rivier om de vervloekte slang te vernietigen en te verdelgen.
[4] Maar zie, toen hij de oever bereikt had, zag hij een afgrijselijk monster, zeshonderdzesenzestig el lang, zeven el breed en hoog, voorzien van tien koppen, hem stroomopwaarts tegemoet zwemmen en zag nog hoe er uit iedere kop tien horens als een kroon naar buiten groeiden.
[5] En zie, toen deze monsterachtige slang hem geheel genaderd was, sprak zij tegen hem uit alle koppen tegelijk en zei: "Nu, jij flinke Kaïn, moordenaar van je broer Abel, heb je zin om het tegen mij op te nemen, begin dan maar met je verwoestende werk!
[6] Eens in het gras, toen ik nog zwak was, kon je mij wel aan stukken scheuren en mijn vlees en bloed verorberen; maar nu zou je een dergelijk werk bij mij niet gelukken, want de goede kost die je voor mij hebt klaargemaakt van het bloed van je broer, heeft me groot en sterk gemaakt. En nu, als je nog de wil hebt mij te vernietigen, begin dan maar je wraak met mijn bloed te voeden. Maar aangezien je slechts tien vingers hebt en geen tien handen en dientengevolge niet alle koppen tegelijk kunt vastpakken, zullen de overige acht je met hun horens doorsteken en je met hun acht muilen verorberen!"
[7] Toen schrok Kaïn hevig en vluchtte en verdween uit het gezicht van de slang en vervloekte deze nog een keer en zag nu in hoe geweldig hij bedrogen was door de slang. Toen dacht hij: 'Wie zal mij nu met de eeuwig rechtvaardige God verzoenen, nu mijn broer Abel er niet meer is?! O, jij driemaal vervloekte slang, - jij bent de moordenaar van mijn broer en wilde nu mijn moordenaar worden! O, als ik wist dat je te gronde zou gaan als ik te gronde ging, zevenmaal zou ik zijn dood aan mijzelf wreken!'
[8] En zie, toen stond de slang achter hem in de gedaante van een uitermate bekoorlijke jonge vrouwen zei tegen hem: "Kaïn, doe dat en ik zal je vlees verteren en je bloed drinken en dan zullen wij weer geheel verenigd zijn en de hele wereld beheersen."
[9] En Kaïn keek de bevallige jonge vrouw aan en zei: "Ja, dat is jouw ware gedaante; zo ben je op z'n ergst! Wie je zal zien met je tien koppen, die zal van je wegvluchten als voor een gericht van de Godheid; tot wie je echter in deze gedaante zult komen, die zal je nalopen, je vangen, je meer liefhebben dan God en zich voor de gelukkigste mens houden als je hem zult beetpakken met je handen die altijd de dood brengen, en de mensen zullen tempels en altaren voor je oprichten en je speeksel oplikken en je uitwerpselen opeten.
[10] En als ik je niet met die tien koppen gezien zou hebben, zou ook ik je slaaf zijn geworden; maar nu ken ik je door en door en verafschuw je in deze gedaante nog meer dan in de vroegere met de tien koppen."
[11] Toen sprak de mooie jonge vrouw weer: "Maar Kaïn, hoe kun je deze zachte lichaamsdelen van mij en deze zachte borst vrezen?"
[12] "O zwijg", zei Kaïn toen, "jouw zachte leden zijn evenzo vele slangen vol bitter gif en onder jouw zachte gewelfde borst rust een ondoordringbaar pantser, waarmee en waaraan jouw slangenarmen mijn arme en zwakke geslacht zullen dooddrukken! Want in deze gedaante zul je zelfs de reusachtige leviathan tot je meest gehoorzame dienaar maken!"
[13] En zie nu, toen ontbrandde de slangenvrouw vanuit haar innerlijke razernij, zodat haar hele wezen straalde als de zon en zij nam de gedaante aan van Abel met een heel vriendelijk gezicht en sprak nogmaals tegen Kaïn:
[14] "Kaïn, jij blinde dwaas, mijn boze broer, kijk, degene die je met een steen hebt doodgeslagen, staat nu verheerlijkt voor je en biedt je zijn hand aan om zich met je te verzoenen en vrees de gedaante van de slang niet, die je zelf bent! Wie was het dan, jij of de slang, die ontrouw werd aan de Heer? Besliep jij of de slang je vrouw net als de honden, zonder het vereiste offer van tevoren te brengen? Was jij het of de slang die de hitte vervloekte en door grote traagheid leeg stro aan de Heer offerde? Zeg me, werd de slang of jij nijdig op je broer uit boze afgunst? En was de slang niet veel meer een uiterlijke verschijningsvorm van jouw eigen innerlijke boosaardigheid, waardoor je jezelf het waandenkbeeld aanpraatte om je broer te doden?
[15] En waarom vervloek je nu de slang, die je toch zelf bent en houd je je eigen broer tenslotte nog voor de gepersonifieerde slang?! En toen je heenging om je broer te halen om gedood te worden en je met grote geslepenheid veinsde dat hij je van de slang moest bevrijden, vroeg je eigen broer, toen hij nog lichamelijk leefde, je toen niet of je misschien dacht dat ook hij een moordenaar van zijn broer zou zijn?!
[16] Zeg en antwoord me of het niet zo is; en als het anders is, vervloek dan eerst de slang en houd niet mij, die van boven hierheen kwam om je als een verheerlijkte broer te helpen, voor de slang, maar jezelf en reik mij jouw nog met het bloed van je broer bevlekte hand, opdat die door mijn broederliefde gereinigd zal worden van haar grote schuld en je dan weer genade kunt vinden voor de ogen van de Heer!"
[17] En zie, toen werd Kaïn in zijn blindheid door satan gevangen en wilde reeds zijn hand aan de verleider geven. Maar zie, toen sloeg er een geweldige bliksemschicht van de hemel neer tussen de leugenaar en Kaïn, en de voorgewende Abel lag als slang op de grond en Kaïn sidderde over zijn hele lichaam en verwachtte het zekere gericht van boven.
[18] En zie, toen sprak Jehova uit de wolken: "Kaïn! Waar is je broer Abel, - waar heb je hem gelaten?"
[19] Maar Kaïn vermande zich spoedig door de aanblik van de op de grond liggende slang en zei: "Waarom vraagt U mij dat? Ben ik mijn broeders hoeder?"
[20] En de stem van Jehova sprak heftiger dan tevoren: "Het bloed van je broer, waarmee je de aarde hebt gedrenkt, schreeuwt tot Mij! Ik heb jouw daad gezien; waar is Abel, jouw broer?"
[21] Kaïn echter sprak: "Heer, mijn zonde is zo groot, dat die mij nooit meer vergeven kan worden!"
[22] "Ja', zei Jehova, "daarom zij de grond die Abels bloed verslond, vervloekt; en als je daarop in het vervolg een akker zult willen maken, zal die je geen brood meer geven en je zult verder rusteloos en gejaagd als een verscheurend dier dakloos daarover rondzwerven en je zult je voeden met doornen en distels!"
[23] Toen schrok Kaïn geweldig en zei met bevende stem: "Heer, Gij allerrechtvaardigste, zie, U verdrijft mij heden uit dit land en ik moet voor Uw aangezicht vluchten en zonder rust voortvluchtig zijn op aarde. En dan zal het mij, armzalige, zo vergaan, dat wie mij vindt, mij dood zal slaan; wees mij daarom ter wille van de mijnen genadig!"
[24] En zie toen zei Jehova: "Neen, niemand zal Kaïn doodslaan, - maar wie Kaïn zou doden, zal zelf zevenmaal gedood worden! Opdat niemand zich aan jou zal vergrijpen, zal Ik je op je voorhoofd met een zwarte vlek tekenen, zodat niemand je meer zal herkennen en doodslaan."
[25] En zie, toen vluchtte Kaïn met de zijnen uit Mijn aangezicht ver weg voorbij Eden naar een laaggelegen land Nhod. Maar Eden was een mooi heuvelland, vol met de beste vruchten; daar beviel het Kaïn goed en hij wilde er zich vestigen. Maar toen hij naar de heuvels keek, zag hij overal een man staan met een grimmig gezicht, gewapend met een steen in zijn hand, als wachtte hij op Kaïn om diens misdaad te wreken; en deze verschijning werd veroorzaakt door de grote angst in hemzelf. En hij zag dat hij hier niet kon blijven.
[26] Toen vluchtte hij verder en verder in de richting van de morgen en kwam in een grote laagvlakte; daar viel hij uitgeput neer en sliep drie dagen en drie nachten. Toen kwam er evenwel een hevige wind vanaf de bergen naar beneden, deze wekte de slapenden en gierde en loeide over de wijde vlakten en ging eindelijk liggen in de laagvlakten van het land, dat 'Nhod' heette of 'droge grond van de zee'.
[27] En Kaïn keek weer omhoog naar de hoge toppen van de bergen en hij ontdekte geen mannen meer; toen wist hij niet wat hij moest doen. Maar na korte tijd strekte hij zijn armen uit en riep heel hard: "Heer, Gij meest rechtvaardige, als van deze grote afstand mijn geroep nog tot Uw oor doordringt, kijk dan omwille van mijn kinderen en van mijn vrouw over die toppen genadig neer op de getekende vluchteling voor de heiligheid van Uw ogen, die mijn voorhoofd heeft getekend met de nacht van de zonde, opdat ik met onbedekt voorhoofd niet herkend zou worden vanwege de misdaad, die op het voorhoofd, in de handen en op de borst van de grote zondaar geschreven staat. Diens zonde is zo groot, dat zij hem nooit meer vergeven zal kunnen worden."
[28] En zie, toen kwam er een wolk over de hoge bergen zweven, zevenenzeventig manshoogten boven de vluchtelingen en een luide stem sprak daaruit en het was de stem van Abel, die zei: "Kaïn, ken je deze stem?"
[29] En Kaïn antwoordde: "O broer Abel, kom je hiernaartoe om je rechtmatig te wreken op mij, jouw moordenaar, handel dan met mij in naam van de gerechtigheid; maar spaar je gezegende zuster en haar kinderen!"
[30] Toen klonk de stem nogmaals en zei: "Kaïn, wie het kwade doet is een zondaar; wie het kwaad vergeldt met kwaad, is een knecht van de zonde; wie goed doet omwille van het goede, die heeft zijn schuld afgedaan en er zal niets van overblijven; wie het goede meervoudig terugbetaalt, is zijn broeders waard; maar voor God telt er maar één ding en dat is: kwaad met goed vergelden en diegenen zegenen die de weldoeners vervloeken en het leven geven voor de dood!
[31] En zie, vanwege dat laatste kom ik naar je toe; heb daarom geen vrees voor mij, want ik ben nu van bovenaf naar je toegestuurd om je ten eerste te tonen dat de Heer waarachtig en getrouw is in al zijn beloften. En ten tweede om je aan te geven dat je met je verwanten in dit land moet blijven en jezelf en hen moet voeden met de vruchten die je in dit land aan zult treffen, en verder ook om je te laten weten dat je broer jouw daad heeft vergeven door de grote liefde van de Vader in hem.
[32] Mijn bloed moet je echter verzoenen met je tranen van berouw, totdat daarmee de vlek op je voorhoofd afgewassen is; en je kinderen en je vrouw moet je vol vrees voor de Heer leiden. En als je dat vrijwillig vanuit jezelf zult doen uit vrees voor de Heer, dan zul je blijven leven zoals je nu bent, een balling; maar als je dat doet uit liefde, dan zul je het verharde hart van de gerechtigheid ontroeren."
«« 20 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.