Henoch verklaart de woorden van Adam en Kenan

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 43 / 187 »»
[1] En zie, toen Kenan klaar was met de vloeiende en sierlijke beschrijving van zijn visioen, keken allen hem aan en bogen voor hem; want zij waren ten zeerste verwonderd en wisten niet welke betekenis ze eraan moesten hechten.
[2] Na lange tijd van verbazing gezwegen te hebben, herstelde vader Seth zich tenslotte en wendde zich met weloverwogen woorden tot de aanwezige kinderen, terwijl hij dankend zijn ogen naar de hemel ophief en als volgt begon te spreken: "O Kenan, o kinderen, wat is dat? Wat heeft dat te betekenen en waartoe zal dat leiden?!
[3] De geheimzinnige woorden van aartsvader Adam zijn nog nauwelijks in ons verklonken; wij hebben nog geen woord daarvan op verstandige wijze in ons liefdeszwakke hart ontcijferd; ja zelfs Henochs laatste donderpreek zweeft: nog als een donkere kluwen voor al mijn zintuigen: en nu kom zelfs jij, lieve Kenan, met een wereld van akelige dingen, waarvan de zin alleen aan God bekend kan zijn; ja, ik zou zelfs bijna beweren, dat het voor een mens nauwelijks mogelijk zou kunnen zijn, zijn leven te behouden, als de eeuwige, heilige Vader hem zoveel wijsheid zou doen toekomen om nog de onbegrijpelijke diepe zin van zulke geheimzinnige, verheven dingen te begrijpen!
[4] O Kenan, Kenan, waarom moest jij een dergelijk visioen zien en het aan ons arme, zwakke vaderen en kinderen vertellen, en ons daardoor (12 nov. 1840) in verwarring brengen - en ons daardoor armer hebt gemaakt dan wij tevoren waren, omdat wij ons nog niet bekommerden om de in zulke woorden prijsgegeven wegen en raadsbesluiten van de eeuwige heiligheid van Jehova, waarvan de zin aan geen engel duidelijk kan zijn, zolang de engel slechts engel is, maar toch nooit gelijk kan en zal zijn aan Hem, die ons aller lieve, heilige Vader is, die niet te doorgronden is in ieder van Zijn eeuwige woorden?!
[5] 0 kinderen, wat je uit de mond van de lieve Kenan vernomen hebt, zet dat uit je hoofd en erken liever in alle wroeging en deemoed van onze liefdeszwakke harten met mij, dat wij met elkaar tot niets in staat zijn! Ook zal geen van ons allen ooit begeren iets dergelijks te begrijpen, maar wij laten zulke onbegrijpelijke zaken altijd weer over aan God, want Hij zal heus wel weten wat Hij er mee wil; ons heeft Hij het beslist slechts als een zuivere steen des aanstoots gegeven om daarmee ons, arme zwakkelingen, ten eerste te kennen te geven hoe sterk Hij zelfs in een zonnestofje is, en ten tweede dat wij deemoedig in onszelf bevestigd zouden vinden dat wij uit onszelf tot niets in staat zijn, maar dat alleen Hij, onze lieve, heilige Vader, altijd alles in allen is!
[6] O kinderen, denk over de woorden van jullie vader Seth na en behoed je daardoor voor iedere verzoeking! Amen."
[7] En toen Seth zijn weloverdachte toespraak had beëindigd, stapte de zeer vrome Henoch dadelijk voor de vaderen, boog voor hen en vroeg om toestemming of hij in hun tegenwoordigheid hieromtrent ook enige woorden zou mogen zeggen en dat des te meer, omdat hij op heel bijzondere wijze zojuist een innerlijke oproep daartoe had gekregen.
[8] Seth keek hem aan en zei: "O spreek, spreek maar, blijde, vrome zoon van de eeuwige lente! Ook jouw donderpreken zijn slechts een verkoelende ochtenddauw tegenover zulke ongehoorde zonnebranden uit Kenans mond. Het zal ons allen goed doen als je die een beetje zou weten te temperen; daarom spreek je uit - je zou eigenlijk allang iets hebben moeten zeggen -, spreek! Amen."
[9] En allen stemden met de wens van Seth in en Henoch begon als volgt te spreken: "O lieve vaderen en alle kinderen van God, luister en versta de uit mijn mond komende woorden goed!
[10] Als jullie het willen en kunnen, hef dan je blik op naar de onmetelijke hoogten van de hemel van God, onze allerheiligste, beste Vader en laat dan weer je blik dalen naar de evenzo onmetelijke diepten van dezelfde machtige God, aan Wiens heerschappij nooit een einde is! Bedenk, hoeveel er wel in de hoogte en in de diepte verborgen mag liggen, waarvan geen mens ooit maar iets heeft kunnen dromen!
[11] Kenan alleen was zo gelukkig, voorzover het mij nu bekend is, om een klein zonnestofje enigszins ontleed in zijn geest te aanschouwen en onze aartsvader Adam heeft ons eveneens slechts een weinig fijngewreven zonnestof getoond - waarbij je mijn zogenaamde donderpreek buiten beschouwing moet laten - en dat verwondert ons reeds in zo hoge en onbegrijpelijke mate! Maar hoe is het dan mogelijk dat wij in staat zijn werelden en zonnen aan onze zwakke ogen voorbij te zien trekken en toch nog in leven te blijven?! Wie heeft ooit het wonder in een grashalm gezien, die zich bescheiden onder onze voetstap buigt?! Welke grootheid en verhevenheid van God ligt daarin besloten en toch trappen wij met onze onwaardige voeten daarop en blijven in leven!
[12] Gaat het dan met ons in de geest niet bijna net zo als de kinderen, die ook heel bedroefd naar een hard stuk brood kijken dat hen aangereikt wordt op een tijdstip waarop zij nog zachte melkspijs verwachten?! Moet men hen daarom nooit brood geven, omdat men hen aan zachte kost gewend heeft?! Hoe zouden zij daarmee tot de kracht van een man geraken?!
[13] Zie, net zo vergaat het ons nu ook! Terwijl wij nog kinderen met melktanden waren, gaf de heilige Vader ons melk te drinken en een zachte kost die aan onze krachten goed aangepast was; maar nu moeten wij in de geest mannen worden! Zie, dan deugt die slappe kost niet meer, maar de Vader geeft ons nu brood, opdat wij krachtige mannen in Zijn genade zullen worden, zodat wij dan niet alleen naar de dingen kijken, maar ook goed Zijn grote liefde en wijsheid begrijpen en kennen zullen en uit deze twee Zijn meest heilige wil die daarin ligt!
[14] Als nu aartsvader Adam ons de weg verteld heeft die zijn eens verdwaalde geest doorliep, in en waardoor ook onze geest verdoold en verward geworden was, dan steekt daar toch waarachtig niet zo veel onbegrijpelijks in! Want de geest moet er toch immers eerder zijn dan het lichaam, evenals God er noodzakelijkerwijs eerder moest zijn dan het een of andere schepsel dat uit Hem voortkwam, omdat Hij de oergrond van alle dingen is! Want voor wat zou anders dit lichaam, dit halfvergane gebouw uit leem wel moeten zijn geschapen, indien noodzakelijkerwijs de reeds lang bestaande geest niet al aanwezig geweest zou zijn, waarvoor toch eigenlijk door God, onze heilige Vader, deze woning ter beproeving van zijn vrijheid, gesticht werd!
[15] Een hen heeft toch nog nooit een leeg ei gelegd; wij weten ook maar al te goed dat de inhoud van het ei er eerder moet zijn dan de witte, harde, goedgesloten schaal! Of kan iemand die enige wijsheid bezit, aannemen dat de geest pas in het lichaam ontstond en zich daar vormde en ontwikkelde? Ja, wie daartoe in staat zou zijn, moet toch immers nog duizend maal onverstandiger en veel onwijzer zijn dan iemand die een woning zou willen bouwen voor iemand die er nog helemaal niet is, omdat hij in de dwaze veronderstelling verkeert, dat als de woning er maar eenmaal staat, die wel in en uit zichzelf een bewoner zal verwekken!
[16] Waarom dan komt de verwekking vóór het ontstaan, waarom de man vóór de vrouw? Hoe komt het dan dat wij de wind van verre horen ruisen, terwijl onze bomen er nog rustig bij staan? Maar als de wind bij onze bomen aangekomen is, dan bewegen alle twijgjes. Welnu, moet de wind er dan niet reeds eerder geweest zijn om naar ons toe te komen en onze bomen tot een levendig bewegen aan te zetten? De bomen hebben de wind beslist niet verwekt, maar de wind is er vrij overheen gewaaid en bracht hen toen pas tot levendigheid.
[17] Zou iemand met rede kunnen beweren dat de een of andere vrucht ter wille van de boom geschapen was, of zou de boom er daarom vroeger geweest moeten zijn, opdat hij eerst een vrucht voort zou brengen?! Waarom zeggen jullie dan dat God allerlei zaden in de aarde heeft gelegd, waaruit daarna allerlei soorten gras, planten, struiken en bomen voortgekomen zijn die de zaadvruchten voortbrachten, waarin de levende zaden weer opnieuw geboren aanwezig zijn!
[18] Als God echter ons, Zijn kinderen, in al Zijn talloze wonderbaarlijke werken de eeuwige ordening toont waarin het leven of de kracht altijd ver aan datgene vooraf moet gaan wat juist daardoor en tenslotte daarvoor ontstaat, hoe zou het ons dan zo hogelijk kunnen verwonderen dat Adam in staat was ons een hoger inzicht in de lange geschiedenis van zijn geest te geven en ons daardoor toonde dat en hoe ook wij daarin vervlochten zijn en waren, en al onze nakomelingen tot aan het einde van alle tijden meer of minder zullen zijn. Hij toonde ons daarenboven nog, hoe heilig en groot en toch zo liefdevol, vol genade en barmhartigheid God, ons aller Vader, is en hoe oneindig lankmoedig en toegevend.
[19] En als wij dat ervaren, waarom zullen wij dan vrezen, terwijl wij heel goed weten hoe oneindig goed Hij is, die ons dat laat ervaren! Ja, wij zullen en moeten God vrezen - maar niet omdat Hij ons brood geeft, maar wij moeten vrezen, Hem niet lief te hebben; want degene die één ogenblik zijn liefde tot God verzuimd heeft, was dood zolang hij buiten Gods liefde was. Daarom moet onze voornaamste bezigheid zijn God voortdurend lief te hebben, omdat Hij ons naar het getuigenis van aartsvader Adam reeds lang daarvoor zo innig liefhad, dat wij nu datgene wat wij als Zijn kinderen zijn, slechts door Zijn oneindige liefde zijn geworden; en daarom moeten al onze bezigheden erop gericht zijn onze liefde tot God voortdurend te versterken!
[20] Kijk naar de talloze schepselen om ons heen! Zij bestaan en ontstaan weliswaar ook uit deze almachtige liefde; maar zij kunnen en mogen deze liefde niet met wederliefde beantwoorden, omdat zij niet rijp zijn voor en in staat zijn tot liefde, - evenals wij onze jongeren de wederzijdse liefde onthouden zolang zij daarvoor nog niet rijp zijn.
[21] Maar wij allen zijn rijp geworden voor de liefde; daarom moet ook onze voornaamste bezigheid zijn, niet aflatend Diegene lief te hebben die ons volkomen rijp heeft gemaakt om lief te hebben!
[22] Wanneer dan een echtgenoot tegen zijn vrouw zegt dat zij hem moet liefhebben in al haar doen en laten, omdat hij haar van ganser harte bemint, mag dat dan ook door een deugdzame knaap tegen een onrijp meisje gezegd worden? Jullie zeggen: 'Bij de heiligheid van God, nee, niet totdat de boom gezegend is! Wee degene die zich daaraan zou vergrijpen; want eerst moet er de rijpheid zijn, dan de zegen en pas daarna de liefde!'
[23] O vaderen, volgens de wil van God hebben jullie volledig gelijk, als je het zo stelt; maar ga eens bij jezelf te rade en beantwoord voor jezelf de vraag of het niet een nog grover falen zou zijn, wanneer de rijpen en gezegenden net als de kinderen zouden doen en zouden vluchten, dan wanneer de onrijpe kinderen elkaar zouden beslapen!
[24] Door Kenan toonde God ons onze volledige rijpheid aan om Hem uit vrije wil lief te hebben, waarom verbazen wij er ons dan over als waren wij onrijpe kinderen, terwijl wij ons toch veel meer zouden moeten verbazen dat wij allen tezamen in de liefde lauw en onbestendig zijn als golvend water, waardoor de genade in ons versplinterd wordt als de zon op het onrustige oppervlak van het water?!
[25] Ik zeg jullie: Kenans droom zegt ons niets anders dan dat wij God, onze heilige Vader uit al onze krachten steeds meer lief moeten hebben en vol liefde ieder liefdeloos moment zouden moeten berouwen, dat ons dood gemaakt heeft zolang wij zonder liefde geweest zijn; want leven en 'lieven' is een en hetzelfde. Wie leven heeft, die leeft in de vreugde van zijn welbewuste bestaan en is tevens een vriend van zijn leven; maar als iemand geen vreugde meer zou beleven aan zijn eigen leven, zou hij immers ook uit het leven treden zodra hij de lust tot leven zou verliezen en dan zou hij zichzelf doden, zodat hij dan een zelfmoordenaar zou worden, net zo als Kaïn een broedermoordenaar werd. En hij zou bijgevolg tweevoudig sterven, ten eerste buiten Gods liefde en verder buiten zijn eigen liefde.
[26] Zie, ons leven of onze liefde is in God en God is alleen onze liefde en ons leven; maar indien wij zwak en lauw worden in onze liefde tot God, wordt ook ons leven steeds zwakker, zo zelfs, dat wij in deze toestand waarin het leven zwijgt, de dingen in en om ons tenslotte zouden aanschouwen alsof wij blind en doof zouden zijn. En wij zouden van alles wat er in en om ons omgaat niets begrijpen en als dan de heilige Vader ons, die lui en ook traag zijn in de liefde, met Zijn genade komt wekken, menen wij dat het niet gepast zou zijn in liefde te ontwaken. 0 lieve vaderen, dat moet ver van ons zijn; want onze God is een heel ernstige God en uitermate heilig als onze liefdevolle Vader en Hij beleeft geen vreugde aan plagerijen en verzoekingen; want waarom zou Diegene ons verzoeken die reeds lang van tevoren al onze haren heeft geteld, zelfs nog voordat die op ons hoofd gegroeid waren?! Zou Hij niet weten wat wij zullen doen? - O, daaraan heeft Hij geen behoefte!
[27] Maar wij hebben des te meer Zijn genade nodig; genade is echter geen geplaag noch een verzoeking, maar zij is de zuivere gezegende gave van de heilige Vader om ons zwak geworden leven hoe langer hoe meer te versterken in Zijn liefde. 0 vaderen, bekijk nu met de juiste liefde tot God, onze heilige Vader, het visioen van Kenan en jullie zullen makkelijk inzien, dat God ons daardoor in de geest niets anders heeft laten zien dan de dodelijke zwakte van onze liefde tot Hem! Laat ons daarom weer sterk worden in de liefde in en tot Hem, dan zal ons alles weer duidelijk worden, wat tot dusver duister voor ons gebleven is! Amen."
«« 43 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.