Over het komen van de Heer

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 46 / 187 »»
[1] En zie, toen vader Adam zijn rede had beëindigd, stond Henoch vol eerbied op en begon tot de vaderen te spreken. Maar voor hij werkelijk begon, keerde hij zijn liefhebbende hart in stilte tot Mij en bad Mij om de genade dat het hem nu vergund zou mogen worden te spreken over Mijn liefde en de heiligheid van Mijn naam, onuitsprekelijk voor ieders tong, omdat die zo heilig is.
[2] En Ik gaf hem ook meteen waarom hij Mij gebeden had en zijn stem maakte Ik zo welluidend als zuiver brons, en zo sprak hij een rede uit vol waardigheid en lieflijkheid, en voor en na hem werden door geen menselijke tong woorden gesproken die hierop leken, tot aan Mozes en alle profeten die eveneens met Henochs tong en uit dezelfde geest gesproken hebben. Deze rede luidde als volgt:
[3] "O vaderen! De grote genade van God, onze meest heilige Vader, is onder ons gekomen als een verkoelend zuchtje, ontvloden aan de verre morgen. Ja, de heilige, eeuwige Vader is onder ons! Jij, aartsvader Adam, zult misschien zeggen: Henoch, luister, dat kan niet waar zijn; want de Heer heeft tegen mij gezegd: 'Zien zul je Mij niet meer, maar Ik zal een engel aanstellen die je zal leiden, voeren en beproeven tot aan de tijd die Mij welgevallig is!' Maar vader Adam, stel dat een van de mannen een zwakke vrouw zou hebben, die op een zonnige morgen het van liefde verblijde gezicht van de haar diep beminnende echtgenoot zou hebben verduisterd omdat zij hem niet in het vertrek wilde volgen, opdat zij de zegen van God zou ontvangen, waarna de zon op zou gaan en uit God de aarde zegenen met de heldere stralen van Gods barmhartige liefde! Als dan de echtgenoot deze ongehoorzaamheid aan de liefde bemerkt, zal hij zeggen: 'Vrouw, wat moet ik met jou beginnen, wanneer jij Gods genade en kracht in mij verafschuwt en je boven Gods zegen verheven voelt?! Zie, ten einde te voldoen aan Gods heiligheid in mijn kracht, verlaat ik jou en je zult niet eerder een zegen ontvangen, dan dat de zon je zeven duizendmaal heeft aangezien en je steeds badend in tranen van berouw heeft aangetroffen! Dan zal ik in mijn plaats iemand sturen, opdat hij je uit mijn naam zal zegenen; en als jij een nieuw mens geworden zult zijn, zal ik terugkomen en je van verre aanzien of je het waard geworden bent, dat ik je met mijn zegenende kracht zal aanraken. De herinnering aan mij zal je omringen en op je akker zullen doornen en distels groeien; maar het zaad waaruit een spruit uit God zou kunnen komen, zal dan niet meer binnenin je zijn!'
[4] Nadat de echtgenoot dat gezegd zou hebben, zou hij zijn vrouw verlaten. En als dan de vrouw een dergelijke heilige ernst zou bemerken, zou zij zich op de grond werpen en beginnen te huilen en te weeklagen over haarzelf en haar onvergeeflijke ongehoorzaamheid tegenover haar echtgenoots heilige kracht uit God en zij zou zich van treurigheid in het stof van de aarde wentelen. Daar de echtgenoot nu de grote ernst van het berouw van de vrouw zag, zou hij bij zichzelf zeggen: 'Zij heeft een geweldig berouw over haar zonde en weet zich geen raad en weet niet wat ze moet doen tegenover mijn gestrengheid die een bescherming vormt voor de heilige, vanuit God bij mij horende kracht, en haar gejammer doet de stem van mijn afgezant verstommen. Daarom zal ik het harde woord in mijn hart breken en mij alleen door mijn zeer toegevende liefde laten leiden en vóór de tijd naar haar toegaan en haar troosten en ik wil haar aanraken en haar tranen drogen en haar weer als mijn vrouw aannemen!'
[5] Maar de vrouw, die zich bijna blind heeft gehuild, herkent pas geleidelijk de grote barmhartigheid van haar echtgenoot, staat tenslotte op en kijkt overgelukkig en verbaasd naar het gelaat van haar man. De man vermaant haar dan en zegt: 'Vrouw, je bent verbaasd dat ik mijn woord heb gebroken, maar zie, mijn liefde heeft mij mijn woord doen breken en mijn gestrengheid ontfermde zich over je, omdat je deze zo gematigd hebt door jouw berouw, en zo ben ik vóór de gestelde tijd tot je gekomen om je weer in mijn hart op te nemen!'
[6] O zie, vader, hoe deze echtgenoot uit grote liefde zijn woord zou breken en zijn hardheid zou vergeten tengevolge van het grote berouw van zijn vrouw. Zo pleegde ook God, onze allerheiligste Vader, uit onmetelijk grote liefde reeds heel dikwijls woordbreuk en hield zich niet aan Zijn gerechte gestrengheid, en Zijn toorn is de toorn van een duif ten opzichte van de boetvaardigen; maar Zijn liefde is als een krachtige bron die de wereldzee ononderbroken voedt!
[7] O vaderen en ook jij moeder Eva, sla jullie ogen op en aanschouw de grote Heilige die onder ons is - ja kijk naar de liefdevolle, zich niet aan Zijn woord houdende Vader die onder ons, Zijn kinderen, is!
[8] O Vader, mijn rede is ten einde en moge nu Diegene die mij deze woorden ingaf, spreken; want mijn tong verstomt voor Hem!
[9] O Gij heilige Vader, zegt U Zelf in Uw liefde het grote Amen!"
[10] En zie, zoals Henoch het overbracht, was het ook en Ik sprak voor allen zichtbaar het grote Amen. En toen zij Mij in 't oog kregen vielen zij allen voor Mij neer en in het stof aanbaden zij Mij, hun heilige Vader, met grote wroeging in hun hart. En geen van hen durfde zijn ogen op te slaan; maar Ik riep hen allen bij naam en gebood hen hun hoofden op te heffen, opdat zij hun heilige Vader mochten herkennen. En zij keken op en Adam herkende Mij en wilde spreken; maar zijn tong gehoorzaamde niet aan zijn grote liefde en Ik had medelijden met deze zwakke kinderen en daarom verbleef Ik een tijdlang te midden van hen. (18 dec.1840)
[11] En zie, zo was het dan, dat niemand het aandurfde en ook door te grote vrees en liefde geheel niet in staat was, ook maar één woord over zijn lippen te brengen. En Ik had zo' n medelijden met een dergelijke armoede en grenzeloze schroom, dat Ik hen moed en kracht inblies, opdat zij in staat zouden zijn de donderende klank van Mijn stem te verdragen en de hogere zin van dergelijke woorden uit de mond van de eeuwige liefde goed te begrijpen, die zich als een grote vloed uitstortten uit de oerbron van al het worden en zijn.
[12] Toen nu al hun zintuigen aldus waren gesterkt en daardoor ook hun ziel en hun geest, stond Adam op, ondersteund door zijn kinderen en zei vol liefde en deemoedig vertrouwen: "0 Gij heilige Vader, U die de eeuwige liefde Zelf bent, U heeft ons, die allen met zonde beladen zijn, genadig mild en vol liefde in Uw grote barmhartigheid aangezien; daarom waag ik het, arme knecht der zonde in mijn oneindige nietigheid voor Uw aangezicht, U met bevend hart te bidden en te vragen: 0 heilige Vader! Waar is aan ons nog een levende vezel te vinden, die ook maar enigszins waardig is om juichend van te kunnen zeggen: omdat ze nog onbedorven was, bent U er of wilde U naar ons toekomen?!
[13] Maar al onze haren zijn slecht geworden en elke vezel van ons leven nutteloos! O wilt U ons genadiglijk openbaren wat toch Uw liefde bewogen heeft, zo genadig tot zo'n diepte af te dalen!
[14] O allerheiligste Vader, neem onze door wroeging ingegeven beden en vragen niet zonder genade aan; maar zoals altijd geschiede ook ditmaal Uw meest heilige wil!"
[15] En zie, toen Adam dat uit het diepst van zijn hart in Mijn aanwezigheid had gezegd, vielen allen weer op hun knieën en aanbaden Mij in hun voor mensen onuitsprekelijke liefde; Ik kwam echter dichter bij hen en liet ze, nadat zij hun liefde voldoende geuit hadden, opstaan en hun ogen en oren openen en Mijn woord duidelijk horen.
[16] En pas toen dat gebeurd was, richtte Ik het volgende woord tot hun harten, dat zintuiglijk of natuurlijk aldus luidde:
[17] "Kinderen, luister! Aldus spreekt Hij, die jullie een onsterfelijke ziel en een levende geest uit Zichzelf heeft gegeven, opdat jullie Mijn grote liefde voor jullie zullen kennen. Ik wil jullie eenmaal het eeuwige leven geven uit jullie liefde tot Mij en uit Mijn liefde tot jullie, wanneer de grote schuld van de Liefde deze schuld aan de Heiligheid gedelgd zal hebben in een tijd, die ik daartoe eerst uit Mij zal maken. Zoals Ik jullie allen gemaakt heb uit Mijn barmhartigheid, zo zal Ik ook deze tijd bereiden uit Mijn liefde.
[18] Zoals Ik nu een Geest van genade in je midden ben, zal Ik dan een mens onder de mensen zijn, vervuld met de hoogste liefde. Zo zien jullie nu ook in, dat Ik, je Vader, als een hoge, eeuwige geest met alle kracht en macht tot je gekomen ben en jullie weten goed dat Ik het ben, die nu hierover tot je spreekt. Toch zullen je latere kinderen Mij niet meteen herkennen in de zwakke, arme broeder die onder hen is, en zij zullen Mij vervolgen en gruwelijk mishandelen en zullen met Mij doen wat Kaïn Abel aandeed. Maar het zal moeilijk worden de Heer van het leven te doden; want Mijn schijnbare dood zal aan al diegenen het eeuwige leven geven die zullen geloven dat Ik het ben die als een machtige redder onder hen ben gekomen, bekleed met alle macht van de liefde om de schuld te verzoenen, die jullie ongehoorzaamheid over je heeft gebracht, zoals ook over de gehele aarde en over alle sterren - want ook daar zijn kinderen die bij het oerbegin uit jou, Adam, zijn voortgekomen. Maar die ongehoorzaamheid zal voor de ongelovigen en de halsstarrigen in hun boosaardige eigenliefde tot een eeuwig gericht en zodoende ook tot een eeuwige dood worden.
[19] En zo zal Ik zevenmaal komen; maar de zevende maal zal Ik in het vuur van Mijn heiligheid komen. Wee dan degenen die onzuiver bevonden worden! Deze zullen voortaan niet meer bestaan, dan in het eeuwige vuur van Mijn toorn!
[20] Zie, in het begin van de wereld was Ik reeds eenmaal hier om alle dingen te scheppen ter wille van jullie, en jullie ter wille van Mij. In grote watervloeden zal Ik spoedig terugkomen om de pest van de aarde af te wassen; want de dalen van de aarde zijn Mij een gruwel geworden vol met vuil slik en vol pest, die uit je ongehoorzaamheid is ontstaan. Daar zal Ik ter wille van jullie komen, opdat niet de gehele wereld te gronde gaat en er een geslachtslijn zal bestaan, Wier laatste telg Ik zal zijn.
[21] En Ik zal voor de derde maal verschillende keren komen, zoals nu ongeteld tot jullie, nu eens zichtbaar, dan weer onzichtbaar in het woord van de geest om Mijn weg voor te bereiden. En Ik zal als de nood hoog is, voor de vierde maal in een stoffelijk lichaam komen, in de grote tijd der tijden. En Ik zal meteen daarop voor de vijfde maal komen in de geest van liefde en wijding voor allen. En Ik zal voor de zesde maal innerlijk komen tot een ieder, die een waar en ernstig verlangen naar Mij in zijn hart zal dragen en Ik zal een Leider zijn voor diegenen die zich vol liefde in hun geloof door Mij naar het eeuwige leven laten trekken. Maar Ik zal dan ook ver van de wereld zijn; maar wie opgenomen zal worden, die zal leven en Mijn rijk zal voor eeuwig met hem zijn.
[22] En tenslotte zal Ik nog eenmaal komen, zoals reeds gezegd; doch dit laatste komen zal een blijvende komst voor allen zijn, op welke manier dan ook!
[23] Luister en begrijp goed: blijf in de liefde; want die zal jullie redder zijn! Bemin Mij boven alles, - dan zal je leven voor eeuwig zijn; bemin elkander echter ook, opdat het gericht je kwijtgescholden wordt! Mijn genade en Mijn eerste liefde zij met jullie tot aan het einde van alle tijden! Amen." - En hun ogen werden gesloten.
«« 46 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.