Over de grootheid en diepgang van Gods woord

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 47 / 187 »»
[1] Toen zij weer geheel zichzelf geworden waren, stond Adam op en zei tegen de kleine groep aanwezigen: "Kinderen, hebben jullie het nu met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord? Ja, jullie hebben de Heer der eeuwigheid gezien, de God van de oneindigheid, ja, onze meest liefdevolle, heilige Vader heb je gezien en Zijn onuitsprekelijk zoete stem gehoord! Ja, Hij is zoals Hij was toen ik Hem zag, en dat was nog eer Hij gezien werd door een sterfelijk oog, dat nu omhuld is door de drievoudige nacht van de dood. En Zijn stem is dezelfde onveranderde stem vol macht en kracht. Door haar oneindig zoete klank verlieten zonnen en werelden gehoorzaam hun niet-zijn en in onbegrensde eerbied dat en daar werden, wat en waar zij zijn, ja door die klank werd zelfs de machtigste en grootste geest wat hij nu is: een onmachtige worm in het stof van de aarde, hier voor je ogen; want ikzelf ben als een ellendig, slecht, ondankbaar schepsel op zijn plaats gekomen door en vanuit mijzelf!
[2] O kinderen, zie toch hoe buitengewoon goed onze God, ja onze meest liefdevolle, heilige Vader is! Zie, deze grote geest, wiens plaats ik arm en zeer zwak stoffelijk mens nu inneem, was geroepen om een broeder van de eeuwige liefde van de heiligheid van de Vader te zijn; maar de met eigenliefde vervulde ongehoorzaamheid dreef deze grote, machtige geest hierheen, in deze naamloze laagheid. Omdat het nu niet meer mogelijk is, dat wij in onze gezamenlijke nietigheid ooit de Godheid met waardigheid, ook al was het maar een zonnestofje meer naderbij zouden kunnen komen, wil Hij, teneinde ons dichter naar Zich toe te trekken, zoals jullie allen nu goed vernomen hebben, Zelf in onze nietigheid afdalen om daardoor aan deze nietigheid meer te geven dan ooit voor de grootst mogelijke grootheid van geest te begrijpen zou zijn. - Dat wil zeggen als ik het goed begrepen heb - : Hij wil voor ons wormen in het stof niet slechts een God, een heilige Vader zijn, zoals Hij in de eeuwigheid was, maar Hij wil zelfs een sterke Broeder voor ons worden, teneinde ons, waardelozen, daardoor met Zich in het eeuwige leven te verenigen!
[3] O kinderen, wie kan zo'n oneindige Liefde begrijpen?! Waar is het hart, dat in zijn hoogste staat van ontbranding ook maar het oneindig kleinste deel verdragen zou van een dergelijke Liefde, die in staat is de grote God, de heilige Vader naar ons toe te trekken, erbarmen te hebben met onze nietigheid en tenslotte vanuit een dergelijke Liefde Zichzelf met onze nietigheid te bekleden om alles, alles, alles voor ons te worden?!
[4] O kinderen, mijn gevoelens verlammen mijn tong; spreek jij daarom verder Henoch, jij gezegende spreker Gods, en laat ons de wonderlijke kracht van je tong horen! Maar luister: begin over de grote Liefde van de heilige Vader te spreken daar waar ik opgehouden ben! Amen."
[5] En toen Henoch dat verzoek had gehoord, sprak hij zichzelf moed in, stond op, dankte Mij in alle deemoedige zelfontkenning van zijn zuivere hart, boog tenslotte voor allen en ging naar Adam, boog voor hem en zei:
[6] "O vader van mijn vaderen! Zie, hier zijn mijn vaderen en jouw kinderen aanwezig; hoe zou ik bij zo'n bijzondere aanblik het ook maar kunnen wagen te spreken voor degenen die God uit jou vóór mij in het leven riep en die de natuur als vaderen boven mij geplaatst heeft?! Daartoe zouden zij mij dat toch ook eerst in liefdevol gedogen moeten toestaan, zodat ik dan in het aangezicht van alle vaderen en de hoge moeder Eva in alle innerlijke rust het woord van de grote genade van God goed uit zou kunnen spreken."
[7] Toen de vaderen deze deemoedige bescheidenheid hadden vernomen, stonden zij op, bogen voor Adam en prezen Mij hardop en dankten Mij, dat Ik Henoch zo'n heel bescheiden, deemoedig hart gegeven had. En een grote vreugde straalde van al hun gezichten over de heerlijke Henoch. En in het bijzonder Adam zelf loofde zijn inzicht en deemoed en verzocht hem nu met de blijde instemming van allen welgemoed over de grote liefde van God, de eeuwige, heilige Vader met spreken te beginnen.
[8] En toen Henoch dat had gehoord, zie, pas toen begon hij na een innerlijke, stille aanroep van Mijn genade en erbarmen het volgende te zeggen en sprak:
[9] "O geliefde vaderen! Wat moet, wat kan de trage tong van de zwakke, begrensde, kleine mens op deze zo heilige plaats uitbrengen en sidderend stamelen, waar kort tevoren de eeuwige liefde en wijsheid van de heilige Vader zulke voor eeuwig inhoudsvolle woorden tot onze harten heeft gesproken!
[10] O vaderen, wat betekent ons hoogste woord tegenover Zijn kleinste, dat voor de eeuwige macht van die heilige liefde toereikend is om met een onmetelijk aantal grote en kleine dingen de oneindige, eeuwige ruimte van Zijn wil te vullen, terwijl ons hoogste woord niet eens in staat is om het kleinste zonnestofje uit zijn voor hem bestemde orde weg te blazen!
[11] O vaderen, zie, als wij daar goed over nadenken, moeten wij dan ook niet het gevoel krijgen als stonden wij op gloeiende kolen en ik, de spreker, op de brandende stralen van de middagzon op haar hoogtepunt, terwijl haar stralen boven onze hoofden het harde erts vloeibaar maken?!
[12] Bedenk, het was God, die daar stond als een machtige, eeuwige Geest en Zelf belangrijke woorden tot ons sprak, en wij begrijpen die niet en zullen ze in der eeuwigheid niet volledig begrijpen; want daar niets door zichzelf bestaat, hoe zou het dan mogelijk zijn om het eeuwige, oneindige wezen van God te beseffen en de eeuwige geest van één woord uit Gods mond te begrijpen, omdat wij allen immers heel goed weten, hoeveel woorden de eeuwige Liefde en Wijsheid nodig had om ons en heel het onmetelijke heelal rondom ons, dat voor ons even volkomen als onbegrijpelijk is, tevoorschijn te roepen!
[13] O vaderen, zie, als men dat bedenkt en over Gods oneindig grote glorie zou willen spreken, waar zou men dan moeten beginnen en waar eindigen?!
[14] Zouden wij ons dan tot het zonnestofje moeten wenden, dat glinsterend, geheel onbelangrijk in de stralen van de zon door de lucht van onze kleine woning zweeft, zonder te weten waarmee wij dan het eerst zouden moeten beginnen?! Of wie weet wat het laatste is, opdat hij dan een gepast, rechtvaardig lof tot de Heer, de meest heilige Vader, de oneindige, eeuwige kan aanheffen?!
[15] O vaderen, als wij in onze woning reeds de onmogelijkheid inzien, voor God het eerste het beste zonnestofje elegant en welgevallig te begroeten en Hem te bedanken voor de kennis over dat laatste, - waar moeten wij dan beginnen, als wij uit onze woning zouden stappen en daar op de wijde aarde de eindeloze hoeveelheid stof zouden zien?!
[16] En toch moeten wij toegeven dat wat ons oneindig voorkomt voor God zoveel als niets betekent, ofschoon de volledige ontsluiering van ook maar één dergelijk zonnestofje voor ons een eeuwigheid in beslag zou nemen, als wij het met de oneindige volkomenheid van God zouden willen doorzien.
[17] 0 vaderen, zie dus, zo' n heel klein stofje zoals wij het nu kennen, is reeds te groot voor ons; hoe groot moet de oneindige veelheid in haar ordening van het eerste tot het laatste dan wel zijn! - Waar bestaat buiten God een wezen dat daaruit de eeuwige wijsheid van de heilige Vader zou kunnen begrijpen?!
[18] En omdat het zo is, wat zeggen wij dan over de aarde zelf en over al de talloze sterren en alles wat zich op de aarde bevindt en wat er wel allemaal in de grote sterren aanwezig is?! En wat zouden wij over onszelf kunnen zeggen, nu en in onze staat als allereerste wezens?! En toch is dit alles slechts een eenvoudig woord uit de mond van God!
[19] O vaderen, bedenk nu eens goed: hoeveel woorden heeft diezelfde eeuwige, oneindige, heilige Vader, door Wiens almachtige 'Er zij!' de oneindigheid met oneindigheden werd gevuld, nu voor ons aller ogen, oren en harten gesproken!
[20] O luister, de eeuwigheid zal het in der eeuwigheid niet omvatten en de oneindigheid is te klein om datgene op te kunnen nemen wat wij, moe van verrukking, zojuist uit de meest heilige mond vernomen hebben! Wij mensen kunnen ons dat niet indenken; maar als dit allemaal volgens zo'n volkomen heilig, allerhoogst besluit in vervulling zal gaan, dan zullen hemel en aarde zelf eindeloos moeten worden. Het stof wordt tot aarde en de oneindigheid zelf zal eindeloos uitgebreid moeten worden, voordat wij slechts één zonnestofje zullen begrijpen van hetgeen .onze heilige Vader van plan is, namelijk om voor ons tot een heilige Broeder te worden!
[21] O vaderen, zie welk een grootheid en diepte er in God heerst, - en ik, arm wormpje in het stof zou het na zulke woorden wagen deze voor jullie te verklaren, omdat deze tot onze grote troost toch voor een nieuwe hemel werden gezegd - en niet voor deze beperkte aarde?! Wij kunnen niets anders doen dan Hem liefhebben, die altijd heilig, heilig, heilig is en dat voor eeuwig zal zijn. Alles wat wij graag zullen willen leren kennen bestaat daaruit dat wij in staat mogen zijn Hem, onze heilige Vader, meer en meer lief te hebben - en laat onze grootste wijsheid daaruit bestaan, dat wij in staat zullen zijn Hem, die zo geheel en al de eeuwige liefde Zelf is, boven alles lief te hebben, - en dat wij en alles voor eeuwig door Hem worden bemint! Amen, amen, amen."
«« 47 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.