Henochs ochtendoverdenking

Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)

«« 50 / 187 »»
[1] Toen Henoch dat hardop uitgesproken ochtendgebed had beëindigd, stond Adam heel verheugd op en loofde en prees Mijn naam en dankte Mij innig voor de gave van het gehoor, dat geschikt is om zoiets heerlijks te horen en voor het licht van de ogen, die zo zeer geschikt zijn om de grote wonderwerken van Mijn erbarmen te aanschouwen en voor een stem, die in staat is zeer bezonnen woorden van lof te uiten en al de meer dan onbegrijpelijke en oneindige verhevenheid van de grote, heilige God, zoveel als voor het kleine menselijke hart maar mogelijk te begrijpen is, nader te brengen. En zo bedankte hij Mij voor al de overige zintuigen; want hij zag zeer goed in, dat die gave en de voortdurende instandhouding daarvan een zeer grote weldaad is uit de vrijgevige hand van Mijn liefde. (9 jan. 1841)
[2] En toen hij deze herhaalde overdenkingen van zijn lof, prijs en dank, die hij anders ook dagelijks verrichtte, had beëindigd, keerde hij zich nogmaals tot Henoch, die dat intussen ook in stilte in zijn hart had gedaan en zei:
[3] "Henoch, jij uitverkoren tong van Gods eeuwige liefde, zie, ik noemde je 'Abel'; maar ik heb aan jou een onrecht begaan en was ondankbaar tegenover God! Want kijk, Abel was weliswaar mijn eerste gezegende zoon die God mij had gegeven en hij was bijgevolg een lieveling van mijn hart en een getrouw werkruig in Gods hand, mij gegeven om mij te redden; maar jou heeft de Heer nu op mijn latere leeftijd als een versterkende zalf tot mij gezonden, opdat de wond in mijn hart door Kaïn geslagen, in mijn laatste jaren geheeld zou mogen worden. Want als je nu slechts Abels ziel en geest gehuld in Henochs lichaam zou zijn, dan zou jij zijn wat Abel was en zou je gelijk zijn aan mijn lieve Seth, die de Heer mij in de plaats van Abel heeft gegeven; maar jou heeft de Heer vanuit Zijn liefde opgewekt en Hij heeft deze liefde in Jareds zaad gelegd, opdat je een reine vrucht van liefde zou worden om daarna al je vaderen en broeders de zachte weg van de liefde te wijzen, en ook om aan te tonen dat de liefde meer is dan al onze wijsheid die ten val kan komen, terwijl de liefde bergen en rotsen uit het slijk van de zee weet te maken.
[4] O Henoch, mijn lieve Henoch, kom hier aan mijn vaderborst en laat me je beminnen en je overvloedig zegenen, opdat jouw zegen toereikend is tot aan het eind van alle tijden! Want je hebt nu mijn reeds zeer hard geworden hart met balsem overgoten, zodat het nu weer zo week begint te worden als het eens was, toen de Heer voor de eerste maal mijn lieve helpster naar mij toe leidde; en in mijn gedachten ontvouwt zich een rozenstruik met veel takken en ik zie bovenaan een knop - 0 Henoch, een knop! -, en deze nog gesloten knop schittert sterker dan de zon op het middaguur! - Maar niet verder daarover; - kijk, dat alles heb jij nu bewerkstelligd!
[5] Daarom ben je Abel noch Seth, maar je bent een rein leven van de liefde uit God door Jareds zaad en je hebt een eigen leven, dat de dood nooit ten onder zal krijgen. Deel daarom aan allen uit van je overvloed, opdat zij ook zullen erkennen dat niet de wijsheid, maar alleen de liefde het ware eeuwige leven uit God is; want eerst nu zie ikzelf in, dat ik slechts in de liefde in eeuwigheid niet te vernietigen zal zijn. Want al onze wijsheid zal en moet voor God teniet gedaan worden; maar de liefde, die kleine liefde zal eens grootgebracht worden door God, omdat Hijzelf louter liefde is.
[6] O Henoch, als de zon op zal gaan, help mij dan op de goede weg en spreek, amen."
[7] En toen Adam dat had uitgesproken, drukte hij Henoch nog eenmaal aan zijn vaderborst, zegende hem nog een keer en droeg hem toen op om te gaan zien of Seth nog sliep en zijn kinderen in hun hutten, en ook na te gaan hoe de stand van de sterren was en of de zon reeds haar opgang naderde en hoe het er in de dalen uitzag, of ze nevelig of zonder nevel waren en uit welke richting de wind kwam, of de hemel geheel helder of met kleine wolkjes bedekt was en of er veel dauw op het gras lag.
[8] En als hij dat allemaal goed in zich had opgenomen, moest hij weer terugkeren en hem tegen de tijd van de glorieuze opgang van de ochtendzon getrouw over alles inlichten.
[9] En zie, Henoch dankte Adam eerbiedig en ging meteen doen wat Adam hem had opgedragen.
[10] Het was volgens jullie tijdrekening na vieren, toen Henoch uit Adam's geheiligde woning trad. En toen hij aldus buiten kwam, zie, toen beschouwde hij zijn hart en dacht in stilte:
[11] "O Gij eeuwige, grote, heilige Vader, vol van de onbegrijpelijkste, meest reine, allerhoogste liefde! Hoe klein is toch de geheiligde woning van Adam, onze aartsvader, ten opzichte van Uw onmetelijke bouwwerk! Hoe klein en afgezonderd fonkelen de overigens als werelden zo grote vurige sterren in Uw grote huis en toch zijn zij oneindig in aantal en ook heeft het huis geen muren, maar allen zweven in Uw genade en hangen stevig aan Uw liefde, en er is geen andere kracht dan de Uwe die ze langs de eindeloze kringlopen van verre banen kan leiden.
[12] O Gij heilige Vader, hoe groot, krachtig en goed bent U en hoe heerlijk moet U in Uw licht zijn als Uw nacht al zo groot, mooi en heerlijk is!
[13] O Gij mijn goede, heilige Vader, maak mijn nauwe borst wijder, opdat ik U met volle teugen kan beminnen; want alles wat mijn oog nu ziet, is te mooi en te overweldigend! Hoe heerlijk rijzen de toppen van de hoge ceders omhoog in de vrije, flauw schemerende, zacht bewegende lucht en bewegen hun takken en twijgen alsof zij de sterren lieflijk toewenkten! Dan komt er weer een ademtocht van U: zij bemerken Uw heilige nabijheid en buigen terstond hun omhoog geheven hoofden naar de aarde. Maar spoedig verheffen zij zich opnieuw, aangetrokken door de grote, meest heilige macht van Uw liefde en jubelen ruisend in de vrije hoogte U een onnaspeurbaar, diepzinnig lof toe. 0, hoe groot en verheven moet die loftuiting zijn, dat ik niet eens in staat ben te vermoeden wat voor een heilig offer door Uw geschapen natuur aan U, de verheven Schepper, gebracht wordt! Niet aflatend loven U de aarde, het gras, de planten, struiken, bomen en al die mooie sterren; alleen de mens kan te midden van zulke heilige offers slapen!
[14] O, Gij bovenal goede, heilige Vader, ik wil nooit ophouden U te loven; en ieder bewegend stofje zal mij ertoe aansporen, dat ik nooit zal nalaten U steeds meer te loven!
[15] Want U gaf mij immers een hart gevuld met liefde en vroomheid, en daarom wil ik dan ook altijd blij zijn over Uw zo oneindig grote goedheid en altijd hardop jubelen voor U, mijn God, dat U zo vol liefde en genade bent ten opzichte van iedereen die vreugde schept in Uw meest heilige naam.
[16] O blijheid, blijheid, mooiste metgezellin van de liefde, hoe zoet smaak jij voor het hart dat volgens de wil van de heilige Vader slaat!
[17] O, hoe goed is het om blij te zijn, omdat de meest heilige Vader een grote lofprijzing, zowel van de oneindigheid als van een dauwdruppel die door de zachte ademtocht van de morgenzon verwaaid wordt, vol genade aanneemt!
[18] O Vader! Zie genadig neer op mijn zwakke hart en erken het nietige stofje van mijn loftuiting en laat mijn armzalig getjilp, dat misschien nog zwakker is dan het zachte gezoem van een door de nacht bedwelmde onbetekenende mug, onder de machtig weerklinkende dankliederen van Uw zonnen niet teloor gaan!
[19] O Gij mijn grote, heilige, meest liefdevolle Vader, Heer en God, neem mijn verwarde stamelen genadig op en laat mij nu de wil van aartsvader Adam getrouw uitvoeren! Amen."
«« 50 / 187 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.